Inkomsten landbouw (netto toegevoegde waarde)
De inkomsten van de ingezette arbeid en het gebruikte kapitaal op landbouwbedrijven. Oftewel de totale opbrengsten minus de directe kosten in het productieproces en de afschrijvingskosten van machines, werktuigen en gebouwen, alsmede kosten zoals onderhoud, werktuigen, brandstoffen en algemene kosten. Dit inkomensbegrip gebruikt ook Eurostat, maar wijkt af van het begrip dat het LEI gebruikt.
Verschillen tussen inkomensbegrip CBS en LEI:
- LEI: opbrengsten en kosten toerekening aan jaren waar het betrekking op heeft (bv superheffing in 2015 wordt verdeeld over productiejaren 2014 en 2015; waardering bewaarproducten tegen ‘oogstjaarprijzen’)
- CBS: opbrengsten en kosten op kasbasis (bv superheffing in 2015 wordt volledig meegenomen in 2015; waardering bewaarproducten tegen ‘kalenderjaarprijzen’)
- LEI: inkomen per arbeidskracht is vergoeding voor de inzet van eigen arbeid en kapitaal, uitgedrukt in de hoeveel eigen arbeidsinzet.
- CBS: inkomen per arbeidskracht is vergoeding voor de inzet van alle arbeid en alle kapitaal van zowel ondernemers als andere geldverstrekkers (verpachters en banken), uitgedrukt in de totale arbeidsinzet.
- LEI: Landbouwbedrijven groter dan 25.000 euro Standaard Opbrengst(SO) (ongeveer 48.000 bedrijven)
- CBS: alle landbouwbedrijven, inclusief de kleinere, aangevuld met loonwerkers en dienstverleners (ongeveer 70.000 bedrijven)