Grote musea winnen slag om bezoekers
Nederlandse musea trekken steeds meer bezoekers, maar die stijging komt vrijwel geheel op het conto van de grote musea. Nederlandse musea ontvingen in 2013 26,5 miljoen bezoekers, ruim 3,3 miljoen meer dan in 2011. De grote musea telden 3,2 miljoen bezoekers extra. Bij de kleine en middelgrote musea zijn de bezoekersaantallen niet of nauwelijks gestegen, of zelfs licht gedaald. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Grote musea koppelden stijgende bezoekersaantallen bovendien aan een positief bedrijfsresultaat, terwijl kleine en middelgrote musea in 2013 samen een negatief bedrijfsresultaat hadden. Hun bedrijfsresultaat verslechterde zelfs ten opzichte van 2011.
Museumbezoek neemt toe door grote musea
In 2013 steeg het bezoek aan alle 799 door het CBS getelde Nederlandse musea met 14 procent ten opzichte van 2011, toen het CBS 788 musea telde. Hiermee groeide het aantal bezoekers in twee jaar tijd veel sterker dan over de hele periode 2003-2013 (6 procent). De stijging komt vooral doordat grote musea met meer dan 100 duizend bezoekers op jaarbasis veel meer bezoek kregen dan in 2011. Dat kwam deels door heropeningen in bijvoorbeeld Amsterdam.
Van alle bezoekers aan Nederlandse musea in 2013, was ruim een kwart (26 procent) afkomstig uit het buitenland. Twee jaar eerder was hun aandeel nog 22 procent. Buitenlandse bezoekers gingen vooral naar grote musea. Ruim 80 procent van de buitenlandse bezoekers bezocht een museum met meer dan 100 duizend bezoekers.
Grote musea in de plus, kleinere musea in de min
Grote musea met meer dan 100 duizend bezoekers boekten als groep ook betere financiële resultaten dan kleine en middelgrote musea. Hun bedrijfsresultaat bedroeg 13 miljoen euro in 2013. Vooral middelgrote musea, tussen de 10 duizend en 100 duizend bezoekers, presteerden minder goed. Zij haalden samen een negatief saldo van baten en lasten van 16 miljoen euro. In 2011 kwam deze groep onder aan de streep nog 5 miljoen euro tekort.
De musea die minder dan 10 duizend bezoekers trokken, hadden een tekort van een miljoen euro in 2013. In 2011 was dat 2 miljoen euro. De gehele Nederlandse museumsector behaalde in 2013 een negatief resultaat van 4 miljoen euro. Dat is wel beter dan in 2011, toen de Nederlandse musea een negatief saldo van inkomsten en uitgaven boekten van 35 miljoen euro.
De meeste bezoekers, 10,7 miljoen, kochten een kaartje tegen vol tarief. Dat is een fractie minder dan in 2011. Vooral het bezoek met de museumkaart nam fors toe. In 2011 werden op vertoon van de museumkaart 4,2 miljoen bezoeken afgelegd tegen 6,1 miljoen in 2013. Ook het aantal gratis bezoeken, van bijvoorbeeld kinderen, steeg in deze periode naar 5,2 miljoen.
Subsidies minder grote inkomstenbron
De totale inkomsten van musea bedroegen in 2013 878 miljoen euro. De subsidie van de overheid was met een aandeel van 56 procent de grootste inkomstenbron. De overheidssubsidies zijn in de loop der jaren wel een steeds kleiner onderdeel gaan uitmaken van de totale opbrengsten. In 2003 bedroeg dat aandeel nog twee derde van de totale inkomsten. Sindsdien zijn vooral opbrengsten uit entree en vergoedingen voor bezoeken met de museumkaart steeds belangrijker geworden.
Het overgrote deel van de overheidssubsidies gaat naar musea met meer dan 100 duizend bezoekers. In 2013 ontvingen zij ruim 340 miljoen euro. Deze grote musea trokken samen 62 procent van het aantal bezoekers. Ze maakten wat aantal betreft 6 procent uit van de museumbranche in Nederland. De kleine en middelgrote musea ontvingen de overige 147 miljoen euro aan subsidie. De musea die minder dan 10 000 bezoekers ontvingen, bijna twee derde van alle musea in Nederland, ontvingen 13 miljoen euro.
Musea gaven 882 miljoen euro uit in 2013, voornamelijk aan personeelskosten (41 procent) en overige kosten als tentoonstellingskosten en inkopen voor horeca en winkel (28 procent). Ruim een vijfde van de uitgaven ging naar huisvesting.
Het ‘Mattheüseffect’
De hier beschreven resultaten ondersteunen de schets van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over de effecten van de economische crisis en de bezuinigingen op culturele instellingen. In het rapport ‘Cultuur herwaarderen’ van de WRR wordt aangegeven dat grote culturele instellingen (en dus ook de grote musea) zich in tijden van crisis en bezuinigingen beter staande kunnen houden dan de middelgrote en kleine musea.
Grote musea kunnen hun (financiële) situatie verbeteren door hun naamsbekendheid, het grote aantal bezoekers en de steun van kapitaalkrachtige vriendenkringen en sponsoren. Bovendien komt een groot deel van de beschikbare subsidies bij hen terecht en trekken zij een belangrijk deel van het groeiend aantal buitenlandse toeristen. De middelgrote en kleinere musea, die vaak lokaal georiënteerd zijn en veelal in de minder grote steden zijn gelegen, missen deze voordelen zodat het voor hen moeilijker is (financieel) overeind te blijven. Dit proces wordt het ‘Mattheüseffect’ genoemd. Deze sociologische vakterm is afgeleid van een vers uit de Bijbel (Mattheüs 25:29) dat beschrijft dat rijken steeds rijker worden en armen steeds armer.
Bron: StatLine