Van elite-onderwijs naar onderwijs voor velen
Het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is sinds 1900 gestegen van 13 duizend tot bijna een miljoen leerlingen nu. Het aantal leerlingen nam vooral toe door het verlengen van de leerplicht, de toename van het aantal 12- tot 18-jarigen in de bevolking en de invoering van de Mammoetwet. Gedurende de twintigste eeuw veranderde het voortgezet onderwijs ook steeds meer van elite-onderwijs naar onderwijs voor velen. Dit maakt het CBS vandaag bekend.
Tot je twaalfde naar school
In 1900 werd de leerplicht voor 6- tot 12-jarigen ingevoerd. De leerplicht werd in 1921 met een jaar uitgebreid waardoor kinderen doorgaans tot hun dertiende leerplichtig waren en vanaf 1950 moesten kinderen tot hun veertiende naar school. Door deze maatregelen steeg vooral het aantal leerlingen in het primair onderwijs. In 1969 werd de leerplicht verlengd voor kinderen tot 15 jaar en in 1975 tot 16 jaar, met verplicht deeltijdonderwijs tot en met het schooljaar waarin de jongere 17 jaar wordt. Bij de invoering van het basisonderwijs in 1985 werden kinderen verplicht al vanaf hun vijfde onderwijs te volgen. Sinds 2007 zijn jongeren die nog geen startkwalificatie (minimaal een havo/vwo- of mbo-2 diploma) hebben behaald verplicht om tot hun achttiende verjaardag onderwijs te blijven volgen.
Vooral de verlenging van de leerplicht voor jongeren tot 15 en 16 jaar in 1969 en 1975 zorgde, samen met de babyboom van na de Tweede Wereldoorlog en de invoering van de Mammoetwet, voor meer leerlingen in het voortgezet onderwijs. De maatregelen daarna leidden niet meer tot een toename van het aantal leerlingen. Dit kwam doordat toen het aantal 12- tot 18-jarigen in de bevolking afnam en het percentage jongeren van die leeftijd dat voorgezet onderwijs volgde rond de 80 procent bleef steken. De latere maatregelen zorgden wel voor een toename van het aantal leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs.
Meer meisjes en allochtonen
Gedurende de twintigste eeuw veranderde het voortgezet onderwijs steeds meer van elite-onderwijs naar onderwijs voor velen. In 1900 bezochten 13 duizend jongeren tussen de twaalf en achttien jaar, één op de vijftig, een school voor voortgezet onderwijs. Tegenwoordig zijn dat er vier op de vijf, goed voor bijna een miljoen leerlingen in het schooljaar 2014/’15. Het aantal meisjes, kinderen uit lagere sociale milieus en allochtonen nam in het voortgezet onderwijs steeds verder toe. Allochtonen en kinderen uit gezinnen met een lager inkomen zijn nog wel ondervertegenwoordigd op de havo en het vwo, maar op deze hogere onderwijsniveaus zitten inmiddels meer meisjes dan jongens.
Vanaf 1900 nam het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs steeds verder toe. Deze groei hing samen met de industrialisatie, waardoor de vraag naar geschoolde arbeidskrachten toenam, en werd gesteund door de Rijksoverheid. Rijkshbs’en werden opgericht en subsidieregelingen aan onderwijsinstellingen werden verbeterd. Na de Tweede wereldoorlog was er sprake van een explosieve groei van het aantal leerlingen. Naast de economische groei en de verlenging van de leerplicht, waren het in werking treden van de Mammoetwet en het aantal babyboomers belangrijke oorzaken van de expansie van het voortgezet onderwijs.
In één klap 318 duizend leerlingen erbij
Het schooljaar 1968/’69 was een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van het aantal leerlingen in het voorgezet onderwijs. In dat schooljaar trad de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) in werking (beter bekend als de Mammoetwet). Bestaande onderwijssoorten als MULO, MMS en HBS werden vervangen door mavo, havo en atheneum, waarbij het atheneum een jaar langer duurde dan de HBS en werd samengevoegd met het gymnasium in het huidige vwo. Uitstel van studiekeuze door introductie van algemene leerjaren (brugklassen) had onder andere tot doel het effect van het sociaal milieu waaruit de jongere kwam te verminderen. Mede doordat leerlingen konden stapelen (van mavo naar havo en havo naar vwo) verbeterde de doorstroom binnen het voortgezet onderwijs. Doordat het lager beroepsonderwijs voortaan ook tot het voortgezet onderwijs werd gerekend en de leerplichtperiode werd opgehoogd, steeg het aantal leerlingen in één klap met in totaal 318 duizend jongeren.
Bronnen:
StatLine, Deelnemers en studenten, vanaf 1900
StatLine, VO; leerlingen, onderwijssoort, leerjaar, herkomstgroepering, generatie