Nationale en internationale werkloosheidsdefinities
In de nationale berichtgeving over werkloosheid hanteert het CBS een afbakening van de werkloze beroepsbevolking die gebaseerd is op een minimale beschikbare werktijd van 12 uur per week. Dit is in 1991 vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Statistiek en geldt sindsdien als de officiële Nederlandse werkloosheidsdefinitie. Deze definitie wijkt af van de richtlijnen van de International Labour Organisation (ILO) voor het samenstellen van internationaal vergelijkbare statistieken over werkloosheid. Hierbij wordt geen ondergrens gehanteerd. In een groot aantal westerse landen is het gangbare praktijk om, naast of in plaats van de internationale afbakening, andere maatstaven voor werkloosheid te hanteren.
Werkloosheidscijfers voor Nederland
Iedere maand publiceren CBS en UWV samen een persbericht over de ontwikkeling van de werkloosheid in Nederland. Centraal daarin staat het cijfer over de werkloze beroepsbevolking. Dat zijn alle personen van 15-64 jaar zonder werk (of minder dan twaalf uur per week), die actief op zoek zijn naar betaald werk voor twaalf uur of meer per week en daarvoor beschikbaar zijn. Daarnaast zijn in het persbericht cijfers opgenomen over het aantal niet-werkende werkzoekenden, dat is ingeschreven bij UWV WERKbedrijf.
Het CBS publiceert op de eigen website ook cijfers over de werkloosheid volgens de ILO-richtlijnen. Deze worden onder meer gebruikt in de berichtgeving door Eurostat, het statistisch bureau van de Europese Unie. Volgens de internationale richtlijnen geldt iedereen zonder werk die op zoek is naar een betaalde baan (ongeacht het aantal uren) en daarvoor op korte termijn beschikbaar is, als werkloos.
Werkloosheidscijfers in andere landen
Alle westerse landen stellen werkloosheidscijfers samen die aansluiten bij de richtlijnen van de ILO. In de berichtgeving gebruiken landen vaak ook andere maatstaven om een actueler of vollediger beeld van de werkloosheid te geven. Zo spelen in een aantal landen, waaronder Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk en Noorwegen, het aantal werkloosheidsuitkeringen of de geregistreerde werkloosheid een prominente rol in de berichtgeving. In Oostenrijk is ook van belang of mensen zich zelf als werkloos omschrijven. Verder wordt in de Verenigde Staten maandelijks een set van indicatoren voor werkloosheid gepubliceerd, die aanvullend zijn op de ILO-afbakening.
Oog voor uren
Volgens de Nederlandse definitie bestaat de werkloze beroepsbevolking uit mensen die een substantieel aantal uren per week betaald willen werken. In de praktijk is dit vertaald naar werk van ten minste 12 uur per week. In de internationale afbakening telt het aantal uren dat mensen willen werken niet mee. Daardoor worden bijvoorbeeld ook scholieren en studenten die op zoek zijn naar een bijbaantje, tot de werklozen gerekend. Ook in andere landen wordt bij de bepaling van werkloosheid een lager gewicht toegekend aan mensen die maar een klein aantal uren willen werken. Zo wordt in het centrale Deense cijfer over de werkloosheid rekening gehouden met het aantal uren dat mensen betaald werk hebben verricht. En het Duitse cijfer over de geregistreerde werkloosheid hanteert een grens van ten minste 15 uur per week.
De Nederlandse definitie van werkloosheid telt ook mensen mee die maar een paar uur werken en op zoek zijn naar een substantiële baan. Internationaal worden deze mensen gerekend tot de werkzame beroepsbevolking, waardoor hun werkloosheid buiten beeld blijft. Diverse landen, zoals Australië, Frankrijk, Noorwegen, Portugal en Zweden, hanteren in hun berichtgeving daarom aanvullende indicatoren die zicht geven op deze zogenoemde ‘underemployment’. In Nederland is dit in belangrijke mate verdisconteerd in het officiële werkloosheidscijfer.