Babysterfte hoogst bij niet-westerse allochtonen van de eerste generatie
In de periode 2004–2005 was de perinatale sterfte bij kinderen van eerste generatie niet-westerse allochtone moeders ruim de helft hoger dan bij kinderen van autochtone moeders. Het hoogst was de perinatale sterfte, maar ook de zuigelingensterfte, bij kinderen van Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse moeders.
Perinatale sterfte de helft hoger
Van niet-westerse allochtone moeders van de eerste generatie stierven er 13,6 baby’s op elke duizend geborenen voor, tijdens of binnen een week na de geboorte in 2004–2005. Dat is ruim 50 procent meer dan bij autochtone moeders, waar de perinatale sterfte op 8,8 per duizend geborenen lag. De perinatale sterfte van kinderen van niet-westerse allochtone moeders van de tweede generatie lag op 11,8. Dat is 33 procent hoger dan bij de autochtonen. Ofwel bij niet-westerse eerste- en tweedegeneratieallochtonen stierven er in de periode rondom de geboorte respectievelijk 4,7 en 2,9 méér kinderen per duizend geborenen dan bij autochtone moeders. De perinatale sterfte bestaat voor ongeveer 70 procent uit doodgeboren kinderen.
Bij kinderen van westerse allochtone moeders van de eerste generatie was de perinatale sterfte juist iets lager dan bij kinderen van autochtone moeders.
Perinatale sterfte (zwangerschapsduur 22 weken of meer, 2004–2005
Babysterfte het hoogst bij baby’s van Antilliaanse, Arubaanse en Surinaamse moeders
De perinatale sterfte was het hoogst onder kinderen van Antilliaanse, Arubaanse of Surinaamse moeders. In deze groep overleden er per duizend geborenen ongeveer 16,5 kinderen voor, tijdens of binnen een week na de geboorte. Dat is 87 procent meer dan bij kinderen van autochtone moeders. Onder kinderen van Turkse moeders was de perinatale sterfte daarentegen nauwelijks hoger dan bij de autochtonen.
Perinatale sterfte niet-westerse allochtonen, 2004–2005
Zuigelingensterfte ook hoger bij niet-westerse allochtonen
Ook binnen het eerste levensjaar is de sterfte het hoogst onder kinderen van Antilliaanse, Arubaanse of Surinaamse moeders. De zuigelingensterfte was in deze groep 7,9 per duizend levendgeborenen. Dat is 74 procent meer dan bij kinderen van autochtone moeders, waar het aandeel op 4,6 lag. Overigens is bij Turkse baby’s de zuigelingensterfte bijna gelijk aan die van de autochtone groep.
In vergelijking met baby’s van autochtone moeders hebben baby’s van allochtone moeders vaker een te laag geboortegewicht. Dit is vooral het geval bij baby’s van Surinaamse, Antilliaanse, Arubaanse en overige niet-westerse allochtone moeders. Ook vroeggeboorte komt verhoudingsgewijs vaker voor bij kinderen van allochtone moeders.
Zuigelingensterfte naar herkomst, 2004–2005
Albert-Jan Roskam