Inkomensongelijkheid
De gebruikte maatstaf voor inkomensongelijkheid is de Gini-coëfficiënt. Deze coëfficiënt beschouwt de onderlinge verschillen van alle inkomens in een populatie. Naarmate de inkomensverschillen in een populatie toenemen, wordt ook de waarde van de Gini-coëfficiënt groter. De waarde van de Gini-coëfficiënt ligt tussen 0 en 1. Is de waarde 0, dan is sprake van totale gelijkheid: iedereen heeft hetzelfde inkomen. Bij een Gini-coëfficiënt van 1, is sprake van totale ongelijkheid: één persoon bezit al het inkomen.
De inkomensongelijkheid is bepaald op basis van gegevens uit het Inkomenspanelonderzoek van het CBS. Bij het vaststellen van de inkomensongelijkheid is uitgegaan van het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen.
Er bestaan verschillen tussen dit door het CBS gehanteerde inkomensbegrip en de inkomensdefinitie van Eurostat. De cijfers over de Europese vergelijking zijn dan ook niet volledig vergelijkbaar met die van het CBS. Zo is de waarde van de Ginicoëfficiënt op basis van het Inkomenspanelonderzoek gelijk aan 0,27. Volgens de gegevens van Eurostat is dat 0,28.