EMS
Op 13 maart 1979 werd het Europees Monetair Stelsel opgericht. Hierbij werd afgesproken dat schommelingen van meer dan 2,25 procent van de wisselkoersen tussen de Europese munteenheden vermeden zouden worden, door gezamenlijk ingrijpen op de valutamarkt.
Tien jaar later, in 1989, werd het driefasenplan voor de vorming van een Economische en Monetaire Unie (EMU) aangenomen. Op 1 januari 1999, in de laatste fase, stapten elf landen over op een gemeenschappelijke munt, de euro, die eerst giraal werd geïntroduceerd. De Europese Centrale Bank (ECB) begon met een gemeenschappelijk monetair beleid en het Stabiliteits- en Groeipact trad in werking. Griekenland begon in 2001 aan de derde fase, zodat op 1 januari 2002 in twaalf landen de eurobankbiljetten en –muntstukken werden ingevoerd.
Deelnemers aan de EMU zijn verplicht om zich aan de afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact te houden, opdat de overheidsfinanciën beheersbaar blijven. Het begrotingstekort mag niet hoger uitvallen dan 3 procent van het bbp. Een lidstaat dat zich hier niet aan houdt kan gesanctioneerd worden. Het pact werd uiteindelijk te streng bevonden en werd in maart 2005 hervormd.
De Europese Unie telt op dit moment 27 landen, waarvan er 16 de euro als munteenheid hebben. De volgende EMS-landen hebben de euro ingevoerd: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje (1999), Griekenland (2001), Slovenië (2007), Cyprus en Malta (2008), Slowakije (2009). Denemarken heeft als enige deelnemer van het EMS de euro niet ingevoerd.