Jaarrapport Integratie 2008
Vandaag verschijnt het Jaarrapport Integratie 2008. Hierin verschaft het CBS een feitelijk overzicht van de ontwikkelingen in de integratie van diverse allochtone bevolkingsgroepen in de samenleving.
Achterstand in onderwijs en op arbeidsmarkt kleiner
Op de arbeidsmarkt hebben niet-westerse allochtonen een achterstand op autochtonen en westerse allochtonen, maar die wordt wel geleidelijk kleiner. De tweede generatie loopt die achterstand veel sneller in dan de eerste generatie. Ook de inkomenspositie van niet-westerse allochtonen is licht verbeterd en bovendien is op het gebied van scholing vooruitgang geboekt. Tegelijkertijd blijft de positie van niet-westerse allochtonen kwetsbaar, vooral bij economische tegenwind.
Niet-westers allochtone jongeren gaan minder vaak dan autochtone jongeren naar havo en vwo. Zij gaan vooral veel naar het beroepsgerichte vmbo en kiezen vaak voor een economische richting. Dit geldt met name voor Turken en Marokkanen. Hoewel de slagingspercentages van niet-westerse allochtonen in het voortgezet onderwijs achterblijven bij die van autochtonen, worden de verschillen wel kleiner.
Veel niet-westers allochtone leerlingen stromen na het voortgezet onderwijs door naar vervolgonderwijs en gaan dan vaak naar de hoogst mogelijke vervolgopleiding die zij met hun diploma kunnen volgen. Hun opleidingsniveau in het voortgezet onderwijs is minder hoog. Hierdoor blijft het gemiddelde niveau van de vervolgopleiding toch nog flink achter bij dat van autochtone leerlingen.
In het algemeen doen de niet-westers allochtone meisjes het in het onderwijs beter dan de jongens. In vrijwel alle onderwijssoorten is hun niveau hoger, hebben zij minder vertraging, minder voortijdige schooluitval en een hoger studierendement. Meer niet-westers allochtone jongens verlaten het onderwijs voortijdig dan meisjes en autochtone jongens. Turkse jongeren moeten het het vaakst zonder startkwalificatie stellen en hebben daarmee veel minder gunstige perspectieven op de arbeidsmarkt.
Arbeidsmarktpositie gevoelig voor conjunctuur
In 2006 en vooral 2007 verbeterde de positie van niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt sterk. Onder hen is de arbeidsparticipatie in deze periode relatief sterker gestegen dan onder autochtonen en hun werkloosheid is sneller gedaald. Onder de jongeren nam het werkloosheidpercentage bij niet-westerse allochtonen af van 27 procent in 2005 naar 15 procent in 2007, terwijl dat bij autochtonen daalde van 11 naar 8 procent. De achterstand van niet-westers allochtone jongeren op autochtone jongeren verminderde daarmee aanzienlijk.
De arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen is gevoeliger voor conjunctuureffecten dan die van autochtonen. Dit hangt onder meer samen met het grote aandeel van de niet-westers allochtone werkzame beroepsbevolking met een flexibel contract. Dit aandeel is met 21 procent ruim twee keer zo groot als onder autochtonen. Het behaalde opleidingsniveau is een belangrijke factor die de kans op een baan sterk beïnvloedt. De arbeidsparticipatie van hoogopgeleide allochtonen uit de vier grote niet-westerse herkomstgroepen is vrijwel gelijk aan die van hoogopgeleide autochtonen. Voor een verbetering van de arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen is een stijging in opleidingsniveau dus van groot belang.
Hoge criminaliteitscijfers voor Marokkanen en Antillianen
Het criminaliteitscijfer voor niet-westers allochtone mannen is gemiddeld drie maal zo hoog als voor westers allochtone en autochtone mannen. Vooral Marokkaanse en Antilliaanse mannen zijn oververtegenwoordigd. Bij vrouwen hebben de Antilliaanse vrouwen het hoogste criminaliteitscijfer; dat is even hoog als bij autochtone mannen.
Reeds onder jeugdigen is deze oververtegenwoordiging zichtbaar. Marokkanen hebben in hun tienerjaren het grootste aandeel in de groep die voor het eerst als verdachte geregistreerd staat, gevolgd door Antillianen. Onder jeugdige Marokkanen is de kans om in herhaling te vervallen het grootst. Van deze groep komt 89 procent binnen tien jaar opnieuw met de politie in aanraking, bij autochtonen is dit het geval bij 65 procent.
Minder ontmoetingskansen door meer concentratie
Steeds meer groepen niet-westerse allochtonen trekken naar woningen in dezelfde buurt. Hoe groter deze concentratie in een woonwijk, hoe kleiner de ontmoetingskansen met autochtonen in de buurt zelf, maar ook op school of op het werk. Dit is vooral in de vier grote steden zichtbaar. De kans om autochtonen te ontmoeten, wordt daarmee gemiddeld kleiner.
Meer gezondheidsproblemen onder allochtonen
Niet-westerse allochtonen kennen meer gezondheidsproblemen dan autochtonen. Gemiddeld voelen ze zich minder gezond, zowel lichamelijk als geestelijk gezien. Dit bemoeilijkt wellicht hun maatschappelijke participatie. Onder jongeren zijn de gezondheidsverschillen het kleinst.
Het aandeel niet-westerse allochtonen met overgewicht en onvoldoende beweging is groter dan onder autochtonen. Daar staat tegenover dat er beduidend minder alcoholgebruik is onder niet-westerse allochtonen.
Cultuurkloof wordt kleiner
Afstand tussen bevolkingsgroepen hoeft niet fysiek te zijn, maar kan ook de vorm aannemen van verschillen in normen en opvattingen en gedragsmatige verschillen. In dat opzicht is eerder sprake van toenadering, vooral doordat de tweede generatie zich meer dan de eerste generatie op de Nederlandse samenleving oriënteert. De afstand tot het herkomstland wordt groter. Beheersing van de Nederlandse taal en deelname aan het onderwijs spelen daarin een belangrijke rol.
In het Jaarrapport Integratie 2008 wordt verder aandacht geschonken aan:
- Demografische ontwikkelingen
- Inkomen en uitkeringen
- Analyses van sociaal-economische mobiliteit
- Instroom van nieuwe groepen allochtonen uit Oost-Europa
Het CBS houdt een persconferentie naar aanleiding van het verschijnen van Het Jaarrapport Integratie 2008. Hierbij de presentatie van CBS-demograaf Jan Latten.
Downloads
- PDF - pb08n804
- Bestand - 0611Afstand en toenadering