Inkomensongelijkheid

Voor het meten van inkomensongelijkheid bestaan diverse ongelijkheidsmaatstaven. Een bekende maatstaf voor inkomensongelijkheid is de Ginicoëfficiënt. Deze is gelijk aan de helft van de ratio van het gemiddelde van de absolute inkomensverschillen en het gemiddelde inkomen. Naarmate de inkomensverschillen in een populatie toenemen, wordt ook de waarde van de Ginicoëfficiënt groter. Deze waarde ligt tussen 0 en 1, waarbij 0 correspondeert met totale gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen) en 1 correspondeert met totale ongelijkheid (één iemand bezit al het inkomen).

Bij het vaststellen van de inkomensongelijkheid is uitgegaan van het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. De levensstandaard van een persoon hangt immers af van  het inkomen van zijn of haar huishouden. Het besteedbare huishoudensinkomen is opgebouwd uit lonen van werkende huishoudensleden, winst uit eigen bedrijf en inkomen uit vermogen, vermeerderd met ontvangen uitkeringen en andere toelagen en verminderd met de betaalde premies en belastingen. Om de inkomens van verschillende typen huishouden onderling vergelijkbaar te maken, wordt het besteedbare huishoudensinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Het aldus gestandaardiseerde huishoudensinkomen wordt vervolgens toegekend aan ieder lid van het huishouden.