Definitieve cijfers tonen grotere opleving in 2004 dan voorlopige cijfers
Tot voor kort had de meest recente inkomensinformatie betrekking op voorlopige cijfers over 2004. De cijfers in dit webartikel hebben betrekking op de nieuwste inkomenscijfers, te weten definitieve cijfers over 2004 en voorlopige cijfers over 2005. De definitieve cijfers over 2004 laten een ietwat ander beeld van de welvaartsverdeling zien dan eerder geschetst op basis van de voorlopige cijfers.
Op basis van voorlopige gegevens werd namelijk geconcludeerd dat de koopkracht in 2004 ten opzichte van 2003 met 0,3 procent slechts licht toenam. Op basis van de definitieve cijfers over 2004 moet deze conclusie nu worden bijgesteld: in 2004 verbeterde de koopkracht sterker, en wel met 0,7 procent.
De verschillen tussen voorlopige en definitieve cijfers vinden hun oorsprong in de beschikbare informatie over zelfstandigen. In de berekening van de voorlopige cijfers werden de inkomens van zelfstandigen geraamd, omdat toentertijd geen waarnemingsgegevens van deze groep beschikbaar waren. Bij de berekening van de definitieve cijfers kon gebruik worden gemaakt van deze inmiddels wél beschikbare gegevens.
Ook voor het aantal en het aandeel personen in Nederland met een laag inkomen zijn er verschillen tussen de uitkomsten op basis van de voorlopige en de definitieve inkomensgegevens over 2004. Zo kwam het aandeel personen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2004 op basis van de voorlopige cijfers uit op 9,4 procent. Daaruit werd eerder geconcludeerd dat ten opzichte van 2003 (8,8 procent) sprake is geweest van een stijging van dit aandeel. De definitieve cijfers van 2004 komen echter uit op 8,6 procent personen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens.
Het aandeel personen met een risico op armoede is in 2004 dus niet toegenomen. Vanaf 2003 zijn de fluctuaties in percentages personen met een laag inkomen eigenlijk tamelijk beperkt. Het risico op armoede is gedurende 2003 tot en met 2005 dan ook grotendeels gelijk gebleven.