Emancipatiemonitor 2006
Streefdoelen emancipatie nog niet bereikt
- In 2000 had 52,0% van de vrouwen van 15-64 jaar een baan van 12 uur of meer. In 2005 lag dit percentage op 54,1%. Het streefdoel van het ministerie van SZW ligt op 65% in 2010.
- In 2000 was ruim 39% van de vrouwen van 15-64 jaar ‘economisch zelfstandig’. In 2004 lag dit percentage op 41,7%. Het streefdoel van het ministerie van SZW ligt op 60% in 2010.
- Het aandeel werkende vrouwen met een deeltijdbaan van 12-34 uur is gestegen van 62% in 2000 tot 68% in 2005.
- In 2005 namen mannen 36% van de uren onbetaalde arbeid (huishouden en kinderverzorging) voor hun rekening. In tien jaar tijd is dit één procentpunt gestegen, terwijl het streefdoel ligt op tenminste 40% in 2010.
- 31% van de vrouwen (was 23% in 2002) en 41% van de mannen (27% in 2002) vindt het goed voor een kind als het een aantal dagen per week naar de buitenschoolse opvang gaat.
- In 2000 werd 20% van de 0-3 jarigen opgevangen in een kinderdagverblijf of door een gastouder, in 2004 was dat 25%. Het gebruik van buitenschoolse opvang is in diezelfde tijd gestegen van 3 naar 6%.
- Bijna de helft van de werkende vrouwen met kinderen jonger dan twaalf jaar geeft aan dat zij meer uren zouden willen werken als zij de werktijden beter kunnen afstemmen op het privéleven.
Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/CBS-publicatie Emancipatiemonitor 2006 die op woensdag 13 december jl. is aangeboden aan minister mr. A.J. de Geus van SZW.
In het rapport, onder redactie van drs. Wil Portegijs (SCP), drs. Brigitte Hermans (CBS) en drs. Vinodh Lalta (CBS), wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen in het emancipatieproces van de afgelopen jaren. Aandacht wordt onder meer besteed aan de arbeidsparticipatie van vrouwen, de combinatie van arbeid en zorg, het gebruik van kinderopvang en de verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen. De Emancipatiemonitor is een gezamenlijke publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Emancipatieproces stagneert in 2002-2005
De vaart die in de jaren tachtig en negentig zat in het emancipatieproces, is tussen 2002 en 2005 duidelijk afgenomen. In deze periode is zowel het aandeel werkende vrouwen als het aandeel economisch zelfstandige vrouwen vrijwel niet toegenomen. Ook de doorstroom van vrouwen naar hogere functies blijft achter bij de verwachtingen. Hierdoor zal het moeilijk worden om in 2010 de door het ministerie van SZW gestelde streefdoelen te halen. De laagconjunctuur in 2002-2005 is uiteraard een belangrijke factor bij de niet gestegen arbeidsparticipatie. Dit biedt echter een onvoldoende verklaring voor de sterk achterblijvende economische zelfstandigheid van vrouwen, alsookvoor de niet afgenomen loonverschillen. In 2004 was er, na correctie voor opleiding en leeftijd, een loonverschil van 7% in het bedrijfsleven en 4% bij de overheid. Hetzelfde geldt voor het achterblijvende aandeel vrouwen op hogere functies. Alleen bij het Europees Parlement (streven 40%, feit 44%) en de Rechterlijke macht (streven 50%, feit 48%) zijn de streefdoelen voor 2010 al (bijna) gehaald. Bij alle andere hogere functies blijven de cijfers voorlopig nog (ver) achter bij het streefdoel.
Netto-arbeidsparticipatie vrouwen niet toegenomen in 2002-2005
In 2000 had 52,0% van de vrouwen van 15-64 jaar een baan van 12 uur of meer. In 2003 lag dit percentage op bijna 54% en in 2005 op 54,1%. Het streefdoel van het ministerie van SZW ligt op 65% in 2010. Wel afgenomen is het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen, omdat het percentage werkende mannen in deze jaren is gedaald van 76% in 2002 naar 72% in 2005.
In 2000 was ruim 39% van de vrouwen van 15-64 jaar ‘economisch zelfstandig’, dat wil zeggen dat deze vrouwen een jaarinkomen uit arbeid hadden van tenminste 70% van het minimumloon. Ook hier is het verschil tussen mannen en vrouwen kleiner geworden. Het aandeel economisch zelfstandige mannen is afgenomen van 71% in 2002 tot 68% in 2004.
Deeltijd favoriet, ook bij vrouwen die geen kleine kinderen hebben
Een steeds groter deel van de werkende vrouwen werkt in deeltijd. In 2005 had 68% van de vrouwen in de werkzame beroepsbevolking een baan van 12-34 uur per week. In 2000 was dat nog 62%. Het gemiddeld aantal arbeidsuren van werkende vrouwen is licht afgenomen van 25,2 uur per week in 2003 naar 24,9 uur in 2005. Het werken in deeltijd hangt lang niet altijd samen met de zorg voor kleine kinderen. In slechts 6% van de gezinnen met een man en vrouw van 25-49 jaar én kleine kinderen hebben beide partners een fulltime baan, maar ook onder paren zonder kleine kinderen komt deeltijdwerk veel voor: bij slechts 38% van deze paren werken beide partners fulltime.
Mannen zijn nauwelijks meer gaan zorgen
De afgelopen tien jaar tijd is het zorgaandeel van mannen nauwelijks toegenomen. In 2005 namen mannen 36 procent van de uren onbetaalde arbeid voor hun rekening. Dit is slechts een procentpunt meer dan in 1995. Het streefdoel ligt op tenminste 40% in 2010. Mannen vinden nog vaker dan vrouwen dat een kind het beste alleen door de eigen ouders kan worden opgevangen. Zo vindt 61% van de vrouwen en 74% van de mannen in Nederland dat baby’s het beste alleen door de eigen ouders kunnen worden verzorgd. Dit heeft echter geen gevolgen voor hun eigen tijdsbesteding. Vaders van jonge kinderen werken meer uren buitenshuis dan mannen zonder jonge kinderen.
Acceptatie en gebruik formele opvang neemt toe
De acceptatie van formele kinderopvang, met name buitenschoolse opvang is de afgelopen jaren toegenomen; 31% van de vrouwen en 41% van de mannen vindt het goed voor een kind als het een aantal dagen per week naar de buitenschoolse opvang gaat. Vier jaar geleden was dit nog respectievelijk 23 en 27%. Opvang van peuters in een kinderdagverblijf wordt in 2006 zelfs door een meerderheid goedgekeurd. Opvang van hele jonge kinderen in een kinderdagverblijf ligt nog wel gevoelig; 19% van de vrouwen en 16% van de mannen vindt het goed als een baby een paar dagen per week naar een kinderdagverblijf gaat.
Het aantal kinderen dat opgevangen wordt in de formele kinderopvang blijft groeien. In 2000 werd 20% van de 0-3 jarigen opgevangen in kinderdagverblijf of door een gastouder, in 2004 is dat 25%. Het gebruik van buitenschoolse opvang is in diezelfde tijd gestegen van 3 naar 6%.
Betere kinderopvang en verlofregelingen bescheiden invloed op arbeidsparticipatie
Verlofregelingen in Nederland zijn, in vergelijking met andere EU-landen, bescheiden. In de Scandinavische landen, maar ook in een aantal Mediterrane en Oost-Europese landen is het ouderschapsverlof langer en/of vaker betaald. Wat het aanbod aan kinderopvang betreft, scoort Nederland gemiddeld. Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat verlofregelingen en kinderopvang wel enig effect hebben op de arbeidsdeelname van vrouwen, maar dat dit effect niet groot is. Daarnaast is belangrijk dat werkgevers een zorgvriendelijker beleid gaan voeren. Zo geeft 46% van de vrouwen met kinderen jonger dan 12 jaar aan dat zij meer uren zouden willen werken als zij de werktijden beter zouden kunnen afstemmen op hun privéleven. Ruim eenderde van de moeders zou meer willen werken als ze vrij zouden kunnen nemen bij ziekte van een kind of ander familielid.
Jonge vrouwen werken vaker, maar niet meer uren dan jonge vrouwen vroeger
Het is tegenwoordig algemeen geaccepteerd dat vrouwen werken, ook als ze kinderen hebben. Jonge vrouwen hebben nu veel vaker werk dan leeftijdsgenoten in voorgaande decennia, maar hun gemiddelde arbeidsduur is nauwelijks hoger. Er zijn maar weinig vrouwen die het huishouden nog een aantrekkelijk alternatief vinden voor een betaalde baan. De opvatting dat het gezin eronder lijdt als de vrouw werkt, wint ook onder jonge vrouwen echter weer terrein. Hetzelfde geldt voor de gedachte dat de vrouw het meest geschikt is voor de opvoeding van jonge kinderen.
Nieuwe vanzelfsprekendheden
Veertig jaar na het begin van de tweede feministische golf is breed geaccepteerd dat vrouwen werken, ook als ze kleine kinderen hebben. Dat geldt echter niet voor het fulltime werken. Uit onderzoek blijkt dat het anderhalfverdienersmodel voor veel Nederlanders als ideaal geldt, waarbij vrouwen minder uren buitenshuis werken dan mannen, en de meeste zorgtaken voor hun rekening nemen. Deze voorkeur komt in deze sterke vorm alleen in Nederland voor. In de meeste andere EU-landen geeft de meerderheid er de voorkeur aan dat beide ouders voltijds werken.
SCP-publicatie 2006/22, Emancipatiemonitor 2006, Wil Portegijs, Brigitte Hermans, Vinodh Lalta, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, december 2006, ISBN 90 377 0286 4, prijs € 24,50.
De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij het SCP via fax 070 – 340 7044, e-mail: bestel@scp.nl of via de web-site: www.scp.nl.
Voor meer informatie: drs. Kees M. Paling, Communicatie en Voorlichting, tel: 070 – 340 7256/7000, e-mail: k.paling@scp.nl.
Wilt u op de hoogte blijven van onze uitgaven? Meld u dan aan via de web-site door te klikken op attenderingsservice (onder de ingang ‘publicaties’). Voor een overzicht van binnenkort te verschijnen publicaties: klik op Op komst (onder de ingang ‘publicaties’).
Downloads
- PDF - pb06n840