Meer jongens dan meisjes hyperactief
In 2003/2005 vertoonde één op de twintig kinderen in de leeftijd van 2 tot 12 jaar tekenen van hyperactiviteit. Onder jongens kwam hyperactief gedrag vaker voor dan onder meisjes en onder lage inkomensgroepen meer dan onder hoge inkomensgroepen.
Jongens bijna twee keer zo vaak hyperactief
In 2003/2005 kampte 6,6 procent van de jongens van 2 tot 12 jaar met hyperactiviteit. Deze jongens kunnen niet stil zitten, zitten voortdurend te friemelen of te draaien en kunnen zich slechts kort op een bezigheid concentreren. Bij meisjes kwam dit gedrag veel minder voor. Slechts 3,6 procent van de meisjes (2 tot 12 jaar) vertoonde hyperactief gedrag.
Meer hyperactiviteit in lage-inkomensgroepen
Er bestaat een sterke samenhang tussen het vóórkomen van hyperactiviteit bij het kind en het inkomen van de ouder(s). Hoe lager het besteedbare huishoudensinkomen, des te groter is het aandeel kinderen met hyperactiviteit. Van de kinderen in de groep met de laagste inkomens was 5,9 procent hyperactief. Van de kinderen behorende tot de groep met de hoogste inkomens was dat nog maar 2,7 procent.
Hyperactiviteit naar inkomen en gezinstype, 2002–2004
Vaker in eenoudergezinnen
Kinderen die deel uitmaken van een eenoudergezin vertoonden iets vaker hyperactief gedrag dan kinderen met twee ouders. Nu hebben eenoudergezinnen gemiddeld een lager inkomen dan twee-oudergezinnen. Als met deze inkomensverschillen rekening wordt gehouden, verdwijnt het onderscheid tussen eenouder- en twee-oudergezinnen in het vóórkomen van hyperactiviteit bij de kinderen.
Flinke belasting voor het gezin
Hyperactieve kinderen stellen het incasseringsvermogen van ouders en gezin soms danig op de proef. Zo zegt ruim een kwart van de ouders van hyperactieve kinderen dat ze de afgelopen vier weken (heel) erg bezorgd zijn geweest over het emotionele welzijn of het gedrag van het kind. Bij de ouders van niet-hyperactieve kinderen ligt deze bezorgdheid een factor 5 lager. Ook geeft ruim een op de vijf ouders van kinderen met hyperactiviteit aan dat alledaagse gezinsactiviteiten, zoals eten of tv kijken (heel) vaak door het gedrag van het kind worden verstoord. Een dergelijke ontregeling van het gezinsleven komt bij niet-hyperactieve kinderen vijfmaal minder vaak voor.
Belasting voor gezin en ouder(s), 2002–2004
Ferdy Otten