Grote verschillen in consumentenvertrouwen
Het CBS meet sinds 1986 elke maand het vertrouwen van consumenten in de Nederlandse economie. Gemiddeld ligt het consumentenvertrouwen al bijna twintig jaar onder het nulpunt. Het aantal pessimisten overtreft structureel het aantal optimisten. Tussen de diverse groepen consumenten zijn grote verschillen te zien.
Het consumentenvertrouwen
Vanaf 1986 meet het CBS maandelijks het consumentenvertrouwen. De index van het consumentenvertrouwen geeft aan in hoeverre huishoudens vinden dat het economisch gezien beter of slechter gaat. In het Consumenten Conjunctuuronderzoek worden vragen gesteld aan ongeveer duizend huishoudens. De index van het consumentenvertrouwen is gebaseerd op vijf vragen. De eerste twee vragen gaan over de algemene economie in de komende en in de afgelopen twaalf maanden; dit is het oordeel over het economisch klimaat. De overige drie vragen vormen de koopbereidheid. Die is gebaseerd op het oordeel over de financiële situatie van het huishouden zelf in de komende en de afgelopen twaalf maanden en op de vraag of de tijd gunstig is voor het doen van grote aankopen.
De geïnterviewden kunnen vinden dat het beter gaat (de ‘optimisten’), dat het slechter gaat (de ‘pessimisten’) of dat de situatie gelijk blijft. De indicatoren van het consumentenvertrouwen worden berekend door het percentage optimisten te verminderen met het percentage pessimisten.
Consumenten zijn structureel pessimistisch over economie
De gemiddelde waarde van het vertrouwen sinds 1986 komt uit op -3. Het aantal pessimisten is dus gemiddeld over bijna twintig jaar iets groter is dan het aantal optimisten. Vooral over de het economisch klimaat zijn de consumenten erg somber. Het oordeel hierover ligt sinds 1986 gemiddeld op -11. Over de koopbereidheid zijn consumenten daarentegen licht positief.
Gemiddelde waarden consumentenvertrouwen sinds 1986
Hoogste inkomens minst negatief
Het vertrouwen van consumenten hangt sterk af van hun inkomen, leeftijd en geslacht. Zo kwam het vertrouwen van consumenten in de hoogste 20-procentinkomensgroep in het tweede kwartaal van 2005 uit op -3. Gemiddeld over alle consumenten kwam het vertrouwen uit op -21. Ook jongeren van 18 tot 24 jaar en mannen waren minder negatief dan gemiddeld.
Daarentegen lag het vertrouwen in de economie van consumenten in de laagste 20-procentinkomensgroep, ouderen boven de 65 jaar en vrouwen onder het gemiddelde. Het vertrouwen van de laagste 20-procentinkomensgroep was -32.
In het tweede kwartaal van 2005 hebben mannen significant meer vertrouwen in de economie dan vrouwen, jongeren meer dan ouderen en hoge inkomens meer dan lage inkomens. Dit beeld is ook in eerdere kwartalen zichtbaar.
Consumentenvertrouwen:afwijking ten opzichte van het gemiddelde, 2e kwartaal 2005
Verschillen in economisch klimaat wisselend
Ook bij het oordeel over het economisch klimaat zijn er verschillen binnen de groepen. Deze verschillen zijn echter niet constant in de tijd, zoals te zien is bij een uitsplitsing naar inkomen. Begin 2000 zijn er duidelijke verschillen tussen de inkomensgroepen als het gaat om het oordeel over het economisch klimaat. Als vanaf eind 2000 het oordeel gaat dalen, komen de inkomensgroepen dichter bij elkaar te liggen. Op het dieptepunt in het eerste kwartaal van 2003, is het verschil tussen de hoogste en de laagste inkomensgroep nog slechts 4 punten. Vanaf die tijd stijgt het oordeel weer voorzichtig en worden de verschillen in het economisch klimaat tussen de inkomensgroepen ook weer groter. In het tweede kwartaal van 2005 is het verschil 27 punten.