Weidevogelstand verder achteruit
Sinds 1990 is de weidevogelstand met ongeveer 25 procent afgenomen. De populatie grutto’s is in 2002 met 30 procent achteruitgegaan vergeleken met 1990. Het aantal scholeksters is in dezelfde periode bijna gehalveerd, het aantal veldleeuweriken is meer dan gehalveerd. Soorten die in aantal toenemen, zijn de kuifeend en de tureluur.
Scholeksters, grutto’s en leeuweriken
Sterke daling in noorden en oosten
De daling van de weidevogelstand is het sterkst in het noorden en oosten van het land. In het westen hebben de weidevogels zich weten te handhaven, al valt ook hier de laatste jaren een achteruitgang te zien.
De sterke afname sinds 2000 is vooral het gevolg van de vermindering van het aantal veldleeuweriken, graspiepers en gele kwikstaarten. In het noorden en westen zijn deze soorten met 23 en 33 procent afgenomen ten opzichte van 2000.
Weidevogelstand naar regio
Voortschrijdende intensivering en natuurlijke vijanden
Naast verlies aan broedgebieden is de voortschrijdende intensivering van de landbouw een belangrijke reden van de achteruitgang van de weidevogelstand. Een intensiever grondgebruik leidt tot een vermindering van nestmogelijkheden, vertrapping van nesten door vee en hogere sterfte van kuikens door maaien.
Er is mogelijk een derde reden voor de afname van de weidevogelstand. Weidevogellegsels kunnen ook door andere dieren worden leeggeroofd.
Beschermende maatregelen
De laatste jaren zijn op veel plaatsen beschermende maatregelen genomen, zoals aanpassing van het maaibeheer, het instellen van reservaten en nestbescherming. Deze maatregelen hebben de daling van de weidevogelstand niet kunnen stoppen, blijkt uit cijfers uit het nationale weidevogelmeetnet.
Leo Soldaat