Minder water- en moerasvogels
In 2000 hebben in Nederland minder water- en moerasvogels gebroed dan in de voorgaande jaren. De hoge waarden van de vogelbalans in 1998 en 1999 hebben vermoedelijk te maken gehad met de vele regenval in de voorgaande winters, waardoor er meer broedgelegenheid ontstond.
Door de bank genomen nemen watervogels (zoals wintertaling en waterhoen) de laatste jaren steeds meer in aantal toe. De moerasvogels laten daarentegen een wisselend beeld zien. Broedvogels die aangewezen zijn op natte moerassen (zoals roerdomp en grote karekiet) zijn ondanks de relatief gunstige waterstanden afgenomen. Soorten die gebaat zijn bij verruigd rietland (blauwborst, rietzanger) gaat het voor de wind. Ook de ijsvogel had in 2000 een beter jaar. Deze beekvogel is erg gevoelig voor vorstperioden en kon daarom goed profiteren van de laatste zeer zachte winters.
Vogelbalans
Tot de water- en moerasvogels worden 49 soorten gerekend. Sinds 1990 zijn de meeste daarvan min of meer gelijk gebleven of in aantal toegenomen. Slechts één op de tien soorten neemt in aantal af.
Calijn Plate en Arend van Dijk (SOVON)