Stijging koopkracht versnelt
In 1994 stagneerde de ontwikkeling van de koopkracht nog. In de daarop volgende jaren nam de koopkracht echter steeds sterker toe: met 1% in 1995 tot 1,5% in 1997. De grootste stijging, 2,7%, deed zich voor in 1998. Over de gehele periode 1993-1998 gerekend, steeg de koopkracht van de totale bevolking met 5,9%.
Sterkste groei bij werknemers
In vrijwel alle jaren was de koopkrachtontwikkeling van werknemers gunstiger dan die van pensioen- en uitkeringsontvangers. Ook in 1998 gingen werknemers er het meest op vooruit.
De inkomensontwikkeling van pensioenontvangers bleef in de jaren 1994 tot en met 1997 het sterkst achter bij die van werknemers. In deze periode lag dit verschil steeds ruim boven één procentpunt. In 1998 bleef het verschil beperkt. In dat jaar zagen pensioenontvangers hun koopkracht sterker verbeteren dan in de voorafgaande jaren. Dit is in belangrijke mate het gevolg van een belastingverlichting in de vorm van een verhoging van de (aanvullende) ouderenaftrek.
Tussen 1993 en 1998 is de koopkracht voor werknemers – mensen die over de gehele periode loon ontvingen – gestegen met 9,7 %. De koopkracht van gepensioneerden steeg in deze periode met 3,5%. Mensen die in 1993 afhankelijk waren van een uitkering en die in 1998 nog steeds op een uitkering waren aangewezen, zagen hun koopkracht met 3,3% stijgen.
Koopkrachtontwikkeling naar voornaamste inkomensbron
Ontvangers uitkering aan de slag
De ontwikkeling van de koopkracht van de mensen die in 1993 afhankelijk waren van een uitkering loopt sterk uiteen. Een deel van deze groep had in 1998 nog steeds een uitkering. Veel mensen met een uitkering profiteerden echter van de banengroei die vanaf 1995 inzette. Daardoor steeg vanaf 1995 de koopkracht van deze groep als geheel.
Voor eenderde was de voornaamste inkomensbron in 1998 niet langer een uitkering maar loon. Hun koopkracht steeg door deze overgang gemiddeld met ruim 32%.
Inkomensverschillen
Het besteedbare huishoudensinkomen bedroeg in 1998 gemiddeld 49 800 gulden. Het inkomen van zelfstandigen was het grootst. Hun koopkracht lag 27% boven het gemiddelde van de totale bevolking. Ook het inkomen van werknemers kwam met 7% ruim boven het gemiddelde uit.
Pensioen- en uitkeringsontvangers hadden het laagste inkomen. Het gemiddeld inkomen van gepensioneerden lag 8% onder het totaal, terwijl de koopkracht van uitkeringsontvangers 38% onder het gemiddelde van de totale bevolking lag.
Koopkracht in 1998 (gemiddelde = 100)
Wim Bos
Bron: CBS, Welvaartsverdeling 2000