Topjaar voor water- en moerasvogels
Natuurontwikkeling geeft vooral in waterrijke gebieden snel resultaten. Water- en moerasvogels profiteren daarvan. Mede daardoor is bij deze groep soorten, en in het bijzonder bij de watervogels, het algemene beeld al jaren positief.
Tot de water- en moerasvogels behoren 49 soorten. Sinds 1990 zijn 24 soorten in aantal toegenomen, 18 zijn min of meer gelijk gebleven, terwijl er slechts 7 een afname laten zien. Na een inzinking in 1991 als gevolg van de strenge winter, volgt een gestage toename. In 1999 is de waarde van de Vogelbalans voor water- en moerasvogels toegenomen tot 34,7. De waarden van 1995 en 1998, tot nu toe de hoogste, werden daarmee ruim overtroffen. Door de vele regen in de afgelopen winter ontstond op allerlei plaatsen betere of extra broedgelegenheid. Dit versterkte de toch al positieve ontwikkelingen.
Vooral voor de dodaars, een kleine futensoort die helder ondiep water prefereert, lijkt 1999 een uitzonderlijk goed jaar te zijn. Deze soort komt voor op de Rode lijst van bedreigde soorten. Dit jaar zijn echter vele honderden paren gemeld uit het Lauwersmeer en de Oostvaardersplassen. Ook in de vennen in Hoog-Nederland, die enkele jaren geleden nog droog stonden, ging de soort flink vooruit.
Vogelbalans per biotoop
Flinke terugval bosvogels
Onze bossen worden ouder en gevarieerder. Daardoor gaan de bosvogels al jaren achtereen langzaam maar zeker vooruit. In 1999 laat de vogelbalans van deze groep echter een verrassend grote terugval zien, van 14,0 in 1998 tot 5,3 in het afgelopen seizoen. Het zijn vooral de insecteneters onder de vogels die het slecht doen.
Vermoedelijk komt ook dit voor een deel door de regenrijke winter. Veel insectensoorten zijn namelijk beter bestand tegen droge kou dan tegen nattigheid. Is het winterhalfjaar nat, dan worden veel eieren en larven van insecten aangetast door schimmels. In dit beeld past de indruk van vogelwaarnemers, dat er vooral aan het begin van het broedseizoen erg weinig insecten waren.
Tot de verliezers behoort o.a. de pimpelmees. Bij deze soort is niet alleen het aantal broedparen veel lager dan de afgelopen jaren. Uit controles van nestkasten blijkt bovendien dat pimpel- en koolmezen erg weinig jongen grootbrachten.
Totaalbeeld stabiel
Tussen 1990 en 1999 bleef de vogelstand als totaal vrij stabiel. Na een winter met perioden van strenge vorst volgt een terugval, zoals in 1991 en 1996, en daarna volgt weer herstel. Op dit globale niveau verandert er dus niet zo veel.
De zelfde weersomstandigheden kunnen echter voor verschillende soorten verschillende gevolgen hebben. Bovendien zorgt veranderend gebruik van de ruimte in Nederland er voor, dat sommige soortgroepen het moeilijk hebben gekregen. Dit laatste is voor het natuurbeleid van meer belang.
Zo hebben de vogels van het cultuurland te lijden van intensivering van de landbouw. Deze soortgroep telt in de periode na 1990, net als daarvoor, meer verliezers dan winnaars. Tot de grote verliezers sinds 1990 behoren o.a. de inmiddels zeldzaam geworden kemphaan, maar ook gewone soorten als patrijs en boerenzwaluw.
Ook onder de broedvogels van open terreinen, zoals open duin en heidevelden, nemen veel soorten nog steeds in aantal af. Voorbeelden zijn paapje en tapuit, beide soorten van de Rode lijst, die sinds 1990 in aantal zijn gehalveerd. Dat komt onder meer door verruiging en verstruiking van hun broedgebieden.
Vogelbalans, totaal en aandachtsoorten
Meeste aandachtsoorten doen het goed
Het natuurbeleid richt zich vooral op de zogenaamde aandachtsoorten. Hiertoe behoren onder andere de soorten van de Rode lijst en soorten waarvoor Nederland internationale verplichtingen heeft. Het totaalbeeld voor de aandachtsoorten is positief. Erg verwonderlijk is dat niet, want bijna de helft van de aandachtsoorten betreft water- en moerasvogels en die doen het de laatste jaren goed.
Maar ook al nemen nogal wat soorten in aantal toe, toch is een deel van de soorten nog lang niet op het vroegere niveau. Een voorbeeld daarvan is de grote stern. Die is ten opzichte van 1990 met een kwart toegenomen. In de jaren vijftig waren er echter meer dan 30 000 paartjes, vorig jaar waren er rond 13 000. Het topniveau van veertig jaar geleden is dus nog lang niet in zicht.
Roel Meijer (CBS) & Rob Vogel (SOVON Vogelonderzoek Nederland)