Eenderde leerlingen basischool hoort tot achterstandsgroep
Opleidingsniveau, sociale positie en de herkomst van de ouders zijn van invloed op de schoolprestaties van de kinderen en op hun succes in het onderwijs. Daarom geeft de overheid basisscholen met achterstandsleerlingen extra geld. De bedoeling hiervan is, de scholen in staat te stellen om deze kinderen hun achterstand in te laten lopen.
In totaal behoort op basisscholen in het schooljaar 1997/98 één op de drie leerlingen tot een achterstandsgroep. In het schooljaar 1993/1994 gold dat nog voor 44% van de leerlingen.
Allochtone en autochtone achterstandsleerlingen
De belangrijkste achterstandsgroepen zijn allochtone en autochtone kinderen van ouders met een laag onderwijs- en beroepsniveau. Ook schipperskinderen en woonwagen- en zigeunerkinderen worden tot de achterstandsleerlingen gerekend, maar deze twee groepen vormen samen nog geen half procent van de basisschoolleerlingen.
Het aantal autochtone achterstandskinderen is afgenomen. Deze daling wordt deels veroorzaakt door een definitiewijziging. Ongeveer 12% van de kinderen in het basisonderwijs behoort tot de leerlingen uit culturele minderheden – de zogenaamde cumi-leerlingen – met een achterstand. Sinds 1993/’94 is de omvang van deze groep nauwelijks toegenomen.
Achterstandsleerlingen in het basisonderwijs
Bron: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Minderheden vooral in Amsterdam en Rotterdam
Vooral in de grote steden zijn veel achterstandsleerlingen. Ook de groep cumi-leerlingen is daar groot. Over het hele land heeft driekwart van de scholen hooguit 10% cumi-leerlingen. In de vier grote steden daarentegen heeft slechts twee van de tien scholen zo’n laag percentage leerlingen uit culturele minderheden.
In Amsterdam en Rotterdam heeft zelfs meer dan de helft van de scholen meer cumi- dan ‘gewone’ leerlingen. Autochtone kinderen met een achterstand zijn vooral buiten de Randstad (inclusief Flevoland) te vinden.
Anne Katrien Amse
Voor meer informatie: CBS: Jeugd, feiten en cijfers 1999