Onroerendezaakbelasting voor tweederde uit woningen
De gemeentelijke heffingen vormen voor alle gemeenten een belangrijke bron van inkomsten. In de begrotingen van de gemeenten voor 1999 is daarvoor een opbrengst van bijna 11 miljard gulden voorzien. Bijna de helft hiervan, 5,1 miljard gulden, komt voor rekening van de belasting op onroerende zaken.
Eigenaren van onroerende zaken moeten ruim 2,8 miljard gulden opbrengen. De gebruikers worden voor de overige 2,2 miljard gulden aangeslagen. Na aftrek van kwijtschelding en van de belastingteruggave van 100 gulden per huishouden (de zogenaamde Zalmsnip) moeten de gebruikers netto 1,6 miljard gulden opbrengen.
Grote verschillen in tarief
De opbrengst voor een gemeente wordt bepaald door de toepassing van het tarief op de getaxeerde waarde van de onroerende zaken. Sinds de invoering van de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ) wordt de waarde bepaald door taxateurs in opdracht van de gemeente. Het tarief is afhankelijk van politieke besluitvorming in de gemeenteraad.
Grote verschillen in tariefstelling tussen gemeenten zijn hiervan het gevolg. Ook binnen gemeenten komen (wettelijk beperkte) verschillen voor doordat vaak verschillende tarieven worden gehanteerd voor eigenaren en gebruikers en voor woningen en niet-woningen.
In de grote gemeenten – 50 000 inwoners of meer – lopen de tarieven voor gebruikers van woningen in 1999 uiteen van ruim 5 tot bijna 16 gulden per 5 000 gulden getaxeerde waarde. Voor een woning van 175 000 gulden varieert de aanslag daardoor van 178 tot 558 gulden.
Eigenaren van woningen worden in alle grote gemeenten tegen een hoger tarief aangeslagen. In verreweg de meeste gevallen zijn de tarieven voor eigenaren 25 procent hoger dan voor gebruikers. Dat is het grootste verschil dat wettelijk is toegestaan. Slechts in enkele gemeenten is het verschil kleiner, maar het bedraagt dan minstens 15 procent.
Onroerendezaakbelasting, gemiddelde tarief woningen, 1999 (per 5000 gld getaxeerde waarde)
Grotere gemeenten, hogere tarieven
De tarieven nemen toe naarmate de gemeenten groter worden. Bij de beoordeling van de tarieven moet worden bedacht dat nog niet alle gemeenten hetzelfde peilmoment voor de waardetaxatie gebruiken. Een oudere taxatiedatum leidt in het algemeen tot lagere waarden. Het bijbehorende tarief van de onroerendezaakbelasting zal dan in het algemeen hoger zijn.
In de meeste grote gemeenten maakt de heffing over woningen een groter deel uit van de gebruikersheffing dan van de eigenarenheffing. Slechts bij enkele komt het omgekeerde voor. Van de gebruikersheffing wordt 65,7 procent opgebracht door gebruikers van woningen. Bij de eigenarenheffing is het aandeel van woningen 64,1 procent. In guldens betekent dit een opbrengst uit woningen van 0,8 miljard gulden door gebruikers en 1,0 miljard gulden door eigenaren.
Het aandeel van woningen in de gebruikersheffing varieert van 51 tot 87%. Bij de eigenarenheffing ligt dit tussen 48 en 87%. Naarmate de gemeenten groter zijn, neemt het aandeel van woningen af.
Onroerendezaakbelasting, aandeel woningen in opbrengst, 1999
Feny Pfaff, Wim de Ruiter en Ed Verburg