Onderzoek en innovatie
In 1996 beslaan de uitgaven voor Research en Development (R&D) ruim 2 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Uitgedrukt als percentage van het BBP, liggen de R&D-uitgaven boven die van België en Groot-Brittannië. Nederland blijft echter wel achter bij Duitsland en Frankrijk.
De Nederlandse uitgaven liggen boven het EU-gemiddelde, maar onder dat van de OESO. Opmerkelijk is dat het in ons land vooral de overheid is, die het grootste deel van de uitgaven bij researchinstellingen en bij universiteiten financiert. De uitgaven van de Nederlandse ondernemingen blijven met 1 procent van het BBP achter bij het EU-gemiddelde.
Niettemin neemt het bedrijfsleven een belangrijk deel van de Nederlandse R&D-uitgaven voor haar rekening. Bovendien zorgen de bedrijven voor een aanzienlijk deel van de groei. In 1995 besteedden ondernemingen bijna 7 miljard gulden aan R&D; in 1996 waren de uitgaven met ruim 400 miljoen gulden gegroeid.
Innovatieve bedrijven
Bijna 37 procent van de bedrijven met tien of meer werknemers is innovatief. Dat houdt in dat de activiteiten van deze bedrijven zich richtten op vernieuwende technologie in de periode 1994-1996. In de industrie is het percentage innoverende bedrijven maar liefst 59. Dat is een aanzienlijke stijging ten opzichte van 1990-1992 toen 45 procent van de industriële bedrijven innovatief was. In de dienstensector, de bouwnijverheid en de landbouw, zijn minder innoverende bedrijven. Innovatoren in de industrie maken de meeste nieuwe producten zelf. Voor procesinnovaties roepen ze wel vaak de hulp van derden in.
Samenwerking
Bedrijven verrichten in 1996 voor 7,4 miljard gulden aan R&D met eigen personeel. Veel ondernemingen opereren in netwerken en werken samen met partners aan innovatieprojecten. Ook uitbesteding van onderzoek en kopen van kennis zijn populaire opties. In 1996 hebben ondernemingen in Nederland voor 1,5 miljard gulden aan onderzoek uitbesteed.
Van de innoverende bedrijven heeft ongeveer een kwart één of meer samenwerkingsverbanden voor innovatieprojecten gesloten. Voor dat soort projecten zijn bedrijven van hetzelfde moederconcern de populairste partners, gevolgd door leveranciers en afnemers. Opmerkelijk is dat concurrenten gewilder zijn als partner dan onafhankelijke researchinstellingen en universiteiten. Het gebrek aan samenwerkingsverbanden met publieke kennisinstellingen, researchinstellingen en universiteiten is opvallend, gelet op het grote belang dat in het algemeen aan hen wordt toegekend in het kader van het verspreiden van kennis.
Innovatoren en hun partners, 1994-1996
Knelpunten
Onderzoek leidt niet altijd tot innovatie. Van de innoverende bedrijven heeft 37 procent in de periode 1994-1996 te maken gehad met knelpunten. Interne factoren zijn vaker een knelpunt dan externe factoren, zoals beperkende overheidsregels. Vooral onzekerheid over de kosten van het innovatieproject en onvoldoende gekwalificeerd personeel zorgen voor het falen van zo’n project. Het gebrek aan goed toegeruste werknemers is een groeiend probleem. In 1994-1996 noemt 19 procent van de innovatieve bedrijven gebrek aan goed personeel als een probleem; in 1990-1992 was dat nog maar 13 procent.
Dat bedrijven kampen met een tekort aan technisch opgeleid personeel, is bekend. Oorzaken zijn de afnemende belangstelling voor technische opleidingen en de krapte op de arbeidsmarkt voor dit soort opgeleiden. Het aantal studenten in de richting techniek neemt sinds 1993 gestaag af. Dit ondanks het feit dat de perspectieven op de arbeidsmarkt voor scholieren en studenten in de richting techniek het gunstigst zijn. Tekorten aan technici doen zich voelen, omdat zij van vitaal belang zijn bij het realiseren van technologische innovaties.
Knelpunten bij innovatieprojecten in 1994-1996
Luuk Klomp
Bron: Kennis en Economie 1998