Eén auto op elke drie Nederlanders
Het autobezit in ons land neemt nog steeds toe. In 1996 groeide het totale autopark met 107 duizend tot ruim 5,7 miljoen personenauto’s, zodat er ruim één auto op elke drie inwoners is. Tweederde van deze auto’s is tweedehands aangeschaft. Privé-gebruik en woon-werkverkeer zijn de belangrijkste motieven voor de aanschaf van een auto. Ruim 40 procent van alle auto’s is uitsluitend voor privé-gebruik aangeschaft.
Personenauto’s
Het bezit van een auto hangt sterk samen met de inkomenspositie van huishoudens. Bij huishoudens met een hoog inkomen is het autobezit natuurlijk aanmerkelijk hoger dan bij huishoudens met een laag inkomen. Eén op de vier huishoudens in de hoogste inkomensklasse heeft zelfs twee of meer auto’s. Bij eenpersoonshuishoudens in de laagste inkomensgroep, daarentegen, is het autobezit bijzonder laag: slechts 23 procent heeft een auto. Deze groep telt veel studenten en 65-plussers. Jonge mensen bezitten minder vaak een auto dan mensen van 35 jaar en ouder.
Hoge inkomens meer in de auto
De mobiliteit van personen hangt samen met de hoogte van het inkomen. Het gemiddelde aantal verplaatsingen per persoon was in 1996 ruim drieënhalf, ongeacht het vervoermiddel. Gemiddeld legde men daarbij ruim 34 kilometer per dag af. Voor huishoudens met een hoog inkomen is dit bijna vier keer, voor huishoudens met een inkomen tussen 16 en 25 duizend gulden nauwelijks drie. In de inkomensgroep tot 16 duizend gulden was het gemiddelde aantal verplaatsingen daarentegen bijna drieënhalf.
Verplaatsingen per dag naar inkomen en vervoerwijze, 1996
Doordat naar verhouding veel huishoudens met een hoog inkomen in het bezit zijn van een auto, wordt die veel vaker als vervoermiddel gebruikt. In 1996 werd in de hoogste inkomensgroep ruim de helft van de dagelijkse verplaatsingen per auto afgelegd. In de laagste inkomensgroep werd de auto voor slechts 21 procent van de verplaatsingen gebruikt. Door personen in de rijkste huishoudens werd ruim driekwart van de afgelegde kilometers als autopassagier of -bestuurder gemaakt. In de armste huishoudens was dat maar 39 procent.
Twaalf gulden van iedere honderd
Huishoudens met één of meer auto’s geven 12 procent van hun totale budget aan de privé-auto uit. Dat is gemiddeld ruim zesduizend gulden per jaar. Driekwart van de kosten die deze huishoudens maken voor verkeer en vervoer gaat naar de auto. De aankoop van de auto vormt met ƒ 1990,- de grootste uitgavenpost, direct gevolgd door de brandstof met ƒ 1610,- per jaar. Zowel voor onderhoud als voor motorrijtuigenbelasting betalen huishoudens ongeveer ƒ 800,- De autoverzekering kost nog eens ƒ 750,-. Rijke huishoudens geven meer dan twee keer zoveel uit aan hun auto als arme. Zij leggen dan ook ruim drie keer zoveel geld op tafel voor de aanschaf van hun (tweede) auto.
Autokosten naar inkomen, 1993-1996
Uit: Jaarboek Welvaartsverdeling 1998