Achterstandsscores gemeenten - definitief, 2016/2017
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft het onderwijsachterstandenbeleid voor het primair onderwijs herzien. In het nieuwe beleid, dat in 2019 van kracht is geworden, maakt zij gebruik van de onderwijsachterstandenindicator die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) eerder op verzoek van het ministerie heeft ontwikkeld. Dat kan door met de indicator de onderwijsscores per peuter (2,5 tot 4 jaar) en basisschoolleerling te berekenen en die met een bepaalde formule op te tellen tot achterstandsscores per gemeente. Deze scores drukken dan de verwachte onderwijsachterstand per gemeente uit, op basis waarvan OCW het onderwijsachterstandenbudget over gemeenten kan verdelen.
In 2019 worden de gemeentelijke onderwijsachterstandenbudgetten verdeeld op basis van de achterstandsscores in gemeenten op 1 oktober 2016 en 1 oktober 2017. Deze tabellen bevatten de definitieve cijfers. In 2018 zijn voorlopige cijfers gepubliceerd (zie Relevante links). De definitieve cijfers verschillen in de volgende opzichten van de voorlopige cijfers: er is een verbeterde imputatiemethode toegepast en de definitieve gemeente-indeling van 2019 is toegepast. Daarnaast is de invloed die kinderen ondervinden van de verblijfsduur van moeders in Nederland nu correct verwerkt. Naar aanleiding van deze aanpassing heeft het CBS in juni 2019 besloten een onderzoek in te stellen naar het proces van samenstelling van deze cijfers. Leren en verbeteren is het doel.
Let op:
Deze cijfers vervangen de eerder hier gepubliceerde cijfers van 15 juli 2019. De aanpassing betreft het verwijderen van 280 niet-bekostigde leerlingen uit de populatie (1,6 miljoen kinderen) van 2017, die in de eerdere publicatie ten onrechte waren meegenomen. Hierdoor wijzigt de gemiddelde achterstandsscore van gemeenten licht.