Eerste uitkomsten gebruik bestrijdingsmiddelen in de landbouw, 2004

Het CBS heeft het reguliere onderzoek ‘Gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw’ met enkele aanvullende vragen over wijzen van toepassing en toepassingstechnieken uitgebreid. Dit is gebeurd op verzoek van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De extra gegevens worden gebruikt voor de Nationale Milieu Indicator Gewasbeschermingsmiddelen (NMI), een instrument dat in samenwerking tussen RIVM en Alterra is ontwikkeld om de belasting van het milieu met chemische bestrijdingsmiddelen te meten.

Hieronder volgens enkele van de belangrijkste uitkomsten van het hoofdonderzoek en de aanvullende onderzoeken. Dit loopt vooruit op uitvoeriger verslaglegging, onder meer via de databank StatLine.

Gebruik van bestrijdingsmiddelen

Tabel 1 geeft het totaal gebruik en het gebruik per ha in de belangrijkste gewassen die in het onderzoek zijn betrokken. Het totale gebruik in alle onderzochte gewassen samen is in 2004 ten opzichte van 2000 nagenoeg ongewijzigd gebleven. De meeste veranderingen in het gebruik worden veroorzaakt door een gewijzigd toelatingsbeleid of door aanpassingen in de teelttechniek. Voor enkele van de meest opvallende ontwikkelingen volgt hieronder een verklaring.

  • In appels en peren is er een ontwikkeling om minerale olie als winterbehandeling te spuiten op de stammen van de vruchtbomen. In appelen is er bovendien door een gewijzigd toelatingsbeleid en door gewijzigde inzichten in de milieubelasting meer captan gebruikt.
  • In laan- en parkbomen zijn na het verbod op simazin meer middelen gebruikt waarvan een hogere dosering per ha is vereist door hun minder effectieve werking.
  • In hyacinten is de toepassing van formaline in de bouwvoor, die grote hoeveelheden vereist, vrijwel verleden tijd.
  • In tomaten en paprika wordt na het verbod op strooizwavel alleen zwavel toegepast via verdampen, waardoor van deze stof veel minder werkzame stof nodig is.
  • De teelttechniek van champignons is de laatste jaren sterk gewijzigd. Door een snellere opeenvolging van teelten (10 i.p.v. 7,5 per jaar) is de ziektedruk sterk verminderd en zijn met name veel minder ontsmettingsmiddelen nodig. Hierdoor is het gebruik per teelt nog sterker verminderd.

Tabel 1

Wijzen van toepassing

Van de gewassen die in de open grond worden geteeld is onderzocht met welke toepassingstechnieken de gebruikte middelen in hoofdzaak worden toegepast. Hieruit blijkt dat van het totale gebruik 92,5 procent volvelds wordt verspoten, 2,9 procent via een rijenbehandeling en slechts 0,2 procent pleksgewijze wordt toegepast. De overige 4,4 procent wordt op een andere wijze toegepast, o.m. via smeren, dompelen, in ontsmettingsbakken (bloembollen) of tijdens de bewaring in opslagruimten.

Gewassen waarbij vooral veel rijenbehandeling wordt toegepast zijn, pootaardappelen (met name tijdens het poten), cichorei (onkruidbestrijding), gewassen die in bedden worden geteeld (o.m. aardbeien en asperges) en appels en peren (onkruidbestrijding op de zwartstroken). Pleksgewijze bestrijding vindt vooral in de meeste boomkwekerijgewassen, in vaste planten (o.a. op de paden) en de bloemkwekerij plaats. Het gaat hierbij zowel om onkruidbestrijding als om de bestrijding van ziekten en plagen.

Van de gewassen die onder glas worden geteeld is onderzocht wat de implementatiegraad is van enkele speciaal in deze gewassen toegepaste technieken. De inplementatiegraad wordt uitgedrukt in percentage van de totaal gebruikte hoeveelheid werkzame stof. Behalve het gangbare spuiten zijn andere toegepaste technieken bijvoorbeeld foggen, Low Volume Mist (LVM) techniek, aangieten/meedruppelen en verdampen (zwavel en pirimor). Een overzicht van technieken in enkele van de belangrijkste gewassen is vermeld in tabel 2.

Tabel 2

Emissiebeperkende maatregelen

In een aanvullende enquête is verder de implementatiegraad onderzocht van emissiebeperkende maatregelen bij teelten in open grond. Behalve de spuittechniek betreft dit onder meer de toepassing van kantdoppen, andere driftreducerende doppen, de spuitboomhoogte, de breedte van de teeltvrijzone en het nemen van enkele andere emissiebeperkende maatregelen zoals het plaatsen van windschermen. Tabel 3 vermeldt voor een aantal gewassen de belangrijkste uitkomsten voor de toepassing van driftreducerende doppen bij veldspuiten.

Tabel 3