4. Conclusie en discussie
4.1 Conclusie
Doel van dit onderzoek was te verkennen hoe de Landelijke Jeugdmonitor, met behulp van CBS-data, kan bijdragen aan het monitoren van kansenongelijkheid in het onderwijs door inzicht te geven in factoren die daar volgens de literatuur mee samenhangen. De eerste onderzoeksvraag luidde: welke factoren hangen volgens de literatuur samen met de kansenongelijkheid van schoolgaande kinderen? Hieruit kwamen verschillende factoren naar voren zoals onderwijsniveau van ouders, huishoudinkomen, herkomst van het kind, stabiliteit van het gezin, steun van ouders en broers en zussen, de buurt waarin kinderen opgroeien en de kwaliteit van de school. Hoewel geen uitputtende lijst van factoren, geeft het wel een globaal beeld van relevante factoren.
De tweede onderzoeksvraag luidde: Welke van deze factoren kunnen aan de hand van indicatoren in de Landelijke Jeugdmonitor of andere CBS-data door de tijd heen en ook regionaal worden gemonitord? In de Landelijke Jeugdmonitor is een aantal van die indicatoren opgenomen zoals het aantal jongeren in een eenoudergezin, en het opgroeien in een huishouden met weinig inkomen. Cijfers over het hoogst behaalde onderwijsniveau van ouders of verzorgers, hun arbeidsdeelname, het gebruik van ggz-zorg en/of ggz-medicatie, of ze geregistreerd zijn geweest als verdachte en of kinderen te maken hebben gehad met wisselingen bij ouders/verzorgers in het huishouden in de afgelopen vier jaar, zijn niet opgenomen in de Landelijke Jeugdmonitor, maar wel op basis van CBS-data beschikbaar. Het gaat hierbij om de factoren in de thuissituatie. Factoren buiten de thuissituatie zijn buiten beschouwing gelaten zodat het goed aansluit bij de Landelijke Jeugdmonitor, waar de focus ook op de thuissituatie ligt. Daarnaast is deze verkennende analyse niet uitputtend en kunnen in het vervolg ook factoren mee worden genomen die buiten de thuissituatie liggen.
De derde onderzoeksvraag luidde: Wat is op basis van deze set van indicatoren te zeggen over verschillen tussen Nederlandse gemeenten in de omstandigheden waarin kinderen opgroeien? De uitkomsten van de gebruikte indicatoren verschillen sterk per gemeente. Sommige gemeenten scoren relatief hoog op meerdere indicatoren die kunnen samenhangen met kansenongelijkheid. Er zijn echter ook gemeenten die op de ene indicator hoog scoren en op een andere indicator juist niet hoog in de ranglijst staan. Over het algemeen geldt dat grote gemeenten en gemeenten aan de randen van Nederland relatief hoog scoren op de volgende indicatoren: lager onderwijsniveau van ouders, langdurig weinig inkomen, geen recent arbeidsverleden, het opgroeien in een eenoudergezin, wisselingen bij ouders in het huishouden en ouders die verdacht zijn van een misdrijf. Het gebruik van ggz-zorg of ggz-medicatie komt relatief vaak voor in de provincies Groningen en Limburg, maar in mindere mate in de grote gemeenten in het westen van het land.
Concluderend geeft de Landelijke Jeugdmonitor al deels inzicht in de kansenongelijkheid van opgroeiende kinderen, maar zou de monitoring hiervan nog uitgebreid kunnen worden door enkele indicatoren toe te voegen of uit te breiden. Zo kan de huidige indicator ‘opgroeien in een huishouden met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum’ worden aangevuld met de duur van dit inkomen. Daarnaast kunnen indicatoren die iets zeggen over de ouders/verzorgers van het kind, zoals onderwijsniveau, mentale gezondheid en geregistreerde verdachten van toegevoegde waarde zijn. Met de voorgestelde set indicatoren zou kansenongelijkheid als apart thema opgenomen kunnen worden in de Landelijke Jeugdmonitor.
4.2 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek
De verkenning in dit artikel biedt de volgende aanknopingspunten voor meer gedetailleerd vervolgonderzoek:
- Ten eerste ligt in deze verkennende analyse de focus op indicatoren over de thuissituatie van kinderen, die met CBS-data op persoonsniveau te monitoren zijn. Andere factoren die mogelijk een rol kunnen spelen bij kansenongelijkheid zijn nu buiten beschouwing gebleven, zoals de woonomgeving waarin kinderen opgroeien of de kwaliteit van het onderwijs.
- Ten tweede zijn de indicatoren in dit artikel alleen beschrijvend bekeken en niet in samenhang met elkaar of met onderwijsuitkomsten. Uit de resultaten blijkt dat bij sommige gemeenten waarschijnlijk sprake is van een stapeling van factoren die verband houden met kansenongelijkheid. Een stapeling van dergelijke factoren maakt kinderen extra kwetsbaar en in de toekomst zou dan ook kunnen worden nagegaan hoeveel van de kinderen te maken hebben met meerdere van deze factoren en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Op basis van aanvullende analyses kan besloten worden om in de Jeugdmonitor een kruising van indicatoren op te nemen om overlap tussen indicatoren te kunnen tonen. Hiervoor kan worden aangesloten bij het onderzoeksprogramma rondom risico’s op onderwijsachterstanden van het CBS. In dit onderzoeksprogramma wordt ook gekeken naar de samenhang tussen indicatoren zoals verkend in dit artikel en de onderwijsprestatie van leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs.
- Ten derde zouden de indicatoren nog verder verdiept kunnen worden. Zo is in deze studie voornamelijk gekeken naar het voorkomen van een risicofactor bij de ouders in het huishouden op een specifiek moment. Voor verdiepend onderzoek kan bijvoorbeeld meer gefocust worden op de frequentie van de risicofactoren gedurende een langere periode, is bijvoorbeeld sprake van ggz-zorg in één jaar of in meerdere jaren? En maken een of beide ouders in het huishouden hiervan gebruik? Ook kunnen bepaalde onderwerpen inhoudelijk nog verder uitgewerkt worden. Bij de indicator over het recente arbeidsverleden kan het interessant zijn om te kijken naar de belangrijkste inkomensbron van langdurig niet-werkenden. En bij de variabele langdurig weinig inkomen zou ook gekeken kunnen worden naar het beschikbare vermogen van een huishouden.
- Tot slot heeft dit onderzoek zich op één peilmoment gericht. Belangrijk is echter ook de vraag hoe deze indicatoren zich over de tijd ontwikkelen. In dit kader zou het interessant zijn om de indicatoren, eventueel in de Landelijke Jeugdmonitor, over langere tijd te kunnen monitoren.