Iedere volgtijdelijk vergelijkbare reeks is in figuur 4.1 weergegeven met een aparte lijn. Voor de jaren 1955–1991 is het aantal vakbondsleden, jonger dan 65 jaar, afkomstig van de Statistiek van de Vakbeweging. Voor deze periode is de noemer, de onafhankelijke beroepsbevolking, voor de jaren 1947–1971 het arbeidsvolume werknemers, voor de jaren 1971–1992 de beroepsbevolking exclusief zelfstandigen en meewerkende gezinsleden: voor de jaren 1971–1981 volgens Definitie VT-1971 en voor de jaren 1981–1992 volgens Definitie CCS-1981. Voor de jaren 1971–1987 zijn de gegevens ontleend aan de Jaarstatistiek Beroepsbevolking; voor de jaren 1987–1992 aan de Enquête Beroepsbevolking (EBB). Voor de jaren 1992-2011 is de organisatiegraad berekend op basis van EBB-gegevens: werknemers, van 15 tot 65 jaar en werkzaam voor meer dan 12 uur per week (werkzame beroepsbevolking), die lid zijn van een vakvereniging gedeeld door het totaal aantal werknemers behorende tot de werkzame beroepsbevolking. Voor de jaren 2012-2016 betreft het een gemiddeld percentage over die periode op basis van alle 15-plussers die werkzaam zijn als werknemers, op basis van het onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn. Vanaf 2018 is de organisatiegraad gebaseerd op de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA), op basis van het totaal aantal werknemers tussen de 15 en 75 jaar. Terug naar artikel