Regionale verschillen in geluksbeleving en tevredenheid met het leven in 2013-2019

3. Conclusies

Het subjectieve welzijn van de Nederlandse bevolking in de periode 2013-2019 was hoog: het overgrote deel van de 18-plussers was naar eigen zeggen gelukkig (88 procent) of tevreden met het leven (85 procent). De regionale verschillen in welzijn zijn relatief klein.
Tussen de landsdelen Noord-, Oost-, West-, en Zuid-Nederland bestaan geen wezenlijke verschillen in welzijn. Op provincieniveau zijn deze er wel, zij het in beperkte mate. Zo was het welzijn in Friesland en Drenthe hoger dan in de rest van Nederland en in Groningen lager. Deze verschillen hangen samen met verschillen in bevolkingssamenstelling: in Friesland en Drenthe wonen verhoudingsgewijs meer mensen met een Nederlandse achtergrond dan in andere provincies en deze groep ervaart gemiddeld genomen een hoger welzijn dan mensen met een migratieachtergrond. Het achterblijven van het subjectieve welzijn in Groningen hangt samen met het gemiddeld lagere huishoudensinkomen ten opzichte van de rest van het land. Andere factoren die mogelijk te relateren zijn aan de aardbevingen in deze provincie, zoals gevoelens van onveiligheid in de woning, miskenning of gebrek aan vertrouwen in de overheid, zouden ook kunnen meespelen maar zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gebleven.

Ook tussen COROP-gebieden bestaan verschillen in welzijn en ook deze hebben vooral te maken met verschillen in bevolkingssamenstelling. COROP-gebieden die laag scoren op geluk en tevredenheid – met name Groot-Amsterdam, de agglomeratie ’s-Gravenhage en Groot-Rijnmond – hadden vooral een lager welzijn vanwege het relatief grote aandeel inwoners met een migratieachtergrond; een groep die gemiddeld genomen minder vaak gelukkig of tevreden met het leven is. Het verschil tussen deze drie gebieden en de overige COROP-gebieden wordt sterk bepaald door de drie grote steden, waar relatief veel inwoners minder vaak gelukkig of tevreden met het leven zijn. Inwoners van de Gooi en Vechtstreek daarentegen waren zowel vaker gelukkig als tevreden met het leven dan de rest van Nederland. Dit heeft vooral te maken met het feit dat zij gemiddeld een hoger huishoudensinkomen hebben en daarmee meer te besteden hebben.

Het subjectief welzijn verschilde tussen stad en platteland. In de zeer sterk stedelijke gemeenten – de grote steden – was het welzijn het laagst en in de weinig en niet verstedelijkte gemeenten was dit het hoogst. Het verschil tussen stad en platteland hangt samen met het feit dat er in de grote steden meer mensen met een migratieachtergrond en meer alleenstaanden wonen. Daarnaast speelt de tevredenheid met financiën een rol als het gaat om verschillen in tevredenheid met het leven: inwoners van de grote steden besteden meer geld aan met name woonkosten. De tevredenheid met de woonomgeving blijkt geen doorslaggevende rol te spelen in het verschil tussen stad en platteland. Van de G4, de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, was het welzijn het hoogst in Utrecht. Dit heeft vooral te maken met het relatief hogere onderwijsniveau in deze stad.

Vervolgonderzoek kan zich richten op het vinden van andere mogelijke factoren die samenhangen met de regionale verschillen in welzijn zoals die tussen stad en platteland. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan milieuvervuiling, verkeersoverlast, sociale overlast en de kwaliteit van woningen.