Trouwen, kinderen krijgen en scheiden naar opleiding

4. Conclusie en discussie

4.1 Conclusie

In westerse samenlevingen zoals Nederland is het huwelijk nog steeds belangrijk voor veelmensen en weerspiegelen trouwen en ouderschap een investering in en toewijding aan de relatie. Er is betoogd dat het besluit om te trouwen en ouders te worden, waarschijnlijk positiever samenhangt met langdurige relatiebetrokkenheid bij hoogopgeleiden dan bij andere paren. De verwachting was dat het aangaan van een huwelijk/het krijgen van een eerste kind de kans op respectievelijk kinderen krijgen/trouwen zou vergroten. En tevens dat het de (echt)scheidingskans sterker zou verminderen bij hoogopgeleiden dan bij laag-/middelbaar opgeleide paren. Deze verschillen in de betekenis van de investering in relaties kunnen gevolgen hebben voor de demografische levenslopen van verschillende onderwijsgroepen. Uiteindelijk, als laag-/middelbaar opgeleide paren in toenemende mate kiezen voor niet-standaard demografische levenslopen, kan dit het begin zijn vaneen ontwikkeling die vergelijkbaar is met wat er al gebeurt in de VS: uiteenlopende levenslopen voor eventueel betrokken kinderen naar sociale klasse.

De analyses laten zien dat laag-/middelbaar opgeleide mensen meer geneigd zijn uit elkaar te gaan, ongeacht of zij gehuwd waren of niet. Bovendien vermindert de geboorte van het eerste kind onder samenwoners de kans om vervolgens te trouwen. Als parenbesluiten niet te trouwen voor of tijdens de zwangerschap, dan zullen ze dat na de zwangerschap ook niet doen, althans niet kort nadat hun kind is geboren. Ook blijkt dat het huwelijk de kans op kinderen vergroot. Daarnaast verkleinen zowel het ouderschap als het huwelijk de kans op (echt)scheiding, vooral onder hoogopgeleiden. Ten slotte lijkenrelaties tussen ongehuwde laag-/middelbaar opgeleide ouders veel kwetsbaarder dan die van ongehuwde hoogopgeleide ouders.

Ongehuwd samenwonen en vooral ongehuwd ouderschap zijn nu ook gangbare opties geworden voor laag-/middelbaar opgeleiden. En als zij voor deze opties kiezen, gaat dit gepaard met relatief hoge scheidingskansen. Uit de resultaten blijkt dat als de investering in de relatie wordt vergroot, door te trouwen of een kind te krijgen, de scheidingsrisico’s wel degelijk afnemen. Dit gebeurt echter veel sterker onder hoogopgeleiden. Het idee is dat huwelijk en ouderschap onder laag-/middelbaar opgeleiden zwakker gerelateerd zijn aan relatiestabiliteit en dat onder hen vruchtbaarheid buiten het huwelijk veel sterker verband houdt met relatie-instabiliteit. Hoe dit verklaard kan worden, is niet helemaal duidelijk. Dit lijkt ertoe te leiden dat het huwelijk en gezinsstabiliteit meer een privilege of statussymbool voor hoogopgeleiden begint te worden in een westerse samenleving als Nederland (zie bijvoorbeeld Kalmijn, 2013).

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat binnen gezinnen aan de onderkant van de sociale ladder negatieve sociaaleconomische en demografische condities en gebeurtenissen zich steeds meer stapelen, terwijl aan de bovenkant stabiliteit en materieel welzijn floreert. Om dit beter te kunnen onderzoeken, moeten álle relevante demografische gebeurtenissen bestudeerd worden en niet alleen de drie die in dit artikel zijn onderzocht.

4.2 Discussie

Naast de sterke punten van het gebruik van longitudinale administratieve gegevens,zoals volledige dekking en inzicht in het hele selectieproces gericht op alle belangrijke demografische gebeurtenissen, zitten er ook nadelen of beperkingen aan het gebruik van registergegevens. Er is uitgegaan van verschillen in het niveau van relatiebetrokkenheid,maar er zijn geen daadwerkelijke metingen voor betrokkenheid voorhanden in de gebruikte data. Het koppelen van bijvoorbeeld paneldata zoals de Netherlands Kinship Panel Study (NKPS) of haar opvolger in het Generation and Gender Program (GGP) aan registers zou het mogelijk maken om rekening te houden met niveaus van betrokkenheid,conflicten, sociale ondersteuning binnen koppels en sociale normen.

In toekomstig onderzoek zouden de uitkomstvariabelen voor betrokken kinderen toegevoegd kunnen worden om empirisch te testen in hoeverre de diverging-destinieshypothese geldt voor een land als Nederland. Hoewel de sociale klasse van beide ouders en de echtscheiding duidelijk negatief zijn gerelateerd aan onderwijsresultaten van hun kinderen (Härkönen en Dronkers, 2006), kon recent werk van Bernardi en Boertien (2016) stapeling van negatieve condities (sociaaleconomisch) en negatieve gebeurtenissen(scheiding) voor kinderen met laag-/middelbaar opgeleide ouders in vier Europese landen niet bevestigen. Het kan echter zijn dat als wanneer de volledige demografische levensloop van ouders gecombineerd wordt met levensgeschiedenissen van hun nakomelingen, de diverging-destinieshypothese in de toekomst wellicht nauwkeuriger kan worden getest.Het zou goed zijn om meer cohorten-koppels samen te voegen om beter grip te krijgen op de ontwikkeling van de onderwijsgradiënt in de demografische levensloop in de loop van de historische tijd. Het is ook aan te raden om deze paren te volgen en om tweede of latere kinderen bij de analyse te betrekken.