3. Resultaten Ooievaarspas
De Ooievaarspas8) is een gratis pas voor mensen met een laag inkomen. Door middel van korting of gratis acties maakt de Ooievaarspas het mogelijk dat mensen leuke dingen kunnen doen in Den Haag en omgeving, zoals bijvoorbeeld sporten, naar een concert of een cursus volgen. Naast de aanvrager van de Ooievaarspas kunnen andere personen in het huishouden van de aanvrager ook gebruik maken van deze activiteiten. Om een Ooievaarspas te kunnen aanvragen moeten mensen in Den Haag, Leidschendam-Voorburg of Rijswijk woonachtig zijn, een (huishoud)inkomen hebben tot 130 procent van het wettelijk sociaal minimum en een (huishoud)vermogen hebben onder de vermogensgrens die geldt voor de bijstand. In dit onderzoek wordt alleen gekeken naar gebruikers van de Ooievaarspas die in Den Haag woonachtig zijn.
Gemeente Den Haag heeft een bestand geleverd met gebruikers van de Ooievaarpas vanaf 2011. Voor deze regeling is gekeken naar de jaren vanaf 2015 tot en met 2020. De analyse is begonnen bij 2015, zodat het eerste gebruik redelijk zuiver kon worden afgeleid voor deze groep. De groep gebruikers die geanalyseerd wordt, heeft in ieder geval niet in de vier jaar voorafgaand aan de analyse gebruik gemaakt van de regeling. Verder kon daarmee ook worden uitgesloten dat de personen in de interventiegroep twee jaar daarvoor (in dit geval dus 2013) niet ook al de regeling hadden. Dit is namelijk het moment waarop gekeken wordt naar de achtergrondkenmerken, waarbij er nog geen invloed van de regeling mag zijn.
3.1 Populatie en selecties
Gemeente Den Haag heeft gegevens geleverd van ongeveer 90 tot 100 duizend gebruikers van de Ooievaarspas per jaar tussen 2011 en 2020. Voor dit onderzoek wordt gekeken naar de gebruikers vanaf 2015 die in het betreffende jaar voor het eerst gebruik maakten van de Ooievaarspas (interventiegroep). Daarnaast is er voor gekozen om slechts één unieke9) persoon per huishouden mee te nemen in de analyses, namelijk de hoofdaanvrager van de Ooievaarspas. Tabel 3.1.1 laat zien dat van de totaal 90 190 gebruikers van de Ooievaarspas in 2015, er 6 520 personen waren die de pas dat jaar voor het eerst aangevraagd hebben.
Voor het samenstellen van de interventiegroep is eerst een selectie gemaakt van personen die voldoen aan de voorwaarden voor het aanvragen van de regeling:
- De persoon is woonachtig in Den Haag;
- Het huishoudinkomen is maximaal 130 procent van het wettelijk sociaal minimum;
- Het huishoudvermogen is onder de vermogensgrens die ook geldt voor de bijstand.
Een voorwaarde voor de analyses was verder dat de personen twee jaar voordat ze de eerste keer van de regeling gebruik hadden gemaakt stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit was noodzakelijk omdat anders geen informatie van de persoon over de relevante achtergrondkenmerken van vóór het gebruik van de regeling bekend is. Per jaar is één persoon per huishouden geselecteerd. Tot slot zijn in de jaren na 2015 personen uitgesloten waarvan iemand in het huishouden in een eerder jaar deel uit maakte van de interventiegroep.
De uiteindelijk geselecteerde interventiegroep is vergeleken met alle personen die volgens de gegevens van de Gemeente Den Haag in dat specifieke jaar gebruik maakten van de Ooievaarspas10). Door de selecties van de interventiegroep is er een aantal noemenswaardige verschillen tussen de interventiegroep en de totale populatie van gebruikers van de Ooievaarspas.
Van de personen in de aangeleverde gegevens is per jaar ongeveer 10 tot 13 procent van de populatie niet woonachtig in Den Haag. Deze personen zijn voor de interventiegroep afgevallen. Daarnaast laten de resultaten van deze vergelijking zien dat eenpersoonshuishoudens oververtegenwoordigd zijn in de interventiegroep: meer dan de helft van de personen in de interventiegroep leeft in een eenpersoonshuiden, vergeleken met een kwart van de personen in de populatie. Paren met kinderen zijn daarentegen ondervertegenwoordigd in de interventiegroep. Gemiddeld genomen hebben de personen in de interventiegroep een lager inkomen en minder vermogen dan personen in de populatie. Personen met loon als werknemer als voornaamste inkomensbron zijn ondervertegenwoordigd in de interventiegroep. Tot slot hebben personen in de interventiegroep vaker een startkwalificatie, maar zijn personen met een laag opleidingsniveau ondervertegenwoordigd in de interventiegroep in vergelijking met de populatie.
Selectie | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal personen | ||||||
Oorspronkelijke levering | 90 190 | 98 980 | 98 880 | 97 730 | 94 460 | 89 470 |
Selectie op hoofdaanvragers | 55 630 | 61 640 | 61 070 | 60 810 | 58 690 | 56 180 |
Aantal unieke hoofdaanvragers per jaar | 44 540 | 49 530 | 48 730 | 48 370 | 46 450 | 44 820 |
Maken in jaar t voor het eerst gebruik van de regeling | 6 520 | 6 000 | 4 460 | 3 560 | 3 150 | 3 170 |
Voldoen aan de voorwaarden | 1 770 | 1 520 | 1 080 | 930 | 760 | 790 |
Komen in de twee jaar voor jaar t voor in de BRP | 1 580 | 1 300 | 930 | 810 | 640 | 680 |
Selectie op 1 lid per huishouden (aanvrager) | 1 480 | 1 230 | 890 | 790 | 640 | 680 |
Selectie huishouden niet in interventiegroep eerdere jaren1) | 1 480 | 1 230 | 880 | 780 | 630 | 670 |
Interventiegroep na matching2) | 1 480 | 1 230 | 880 | 780 | 630 | 670 |
Bron: CBS. 1) Personen die in voorgaande jaren in een huishouden zaten waar de Ooievaarspas werd gebruikt, werden in deze stap uitgesloten. Dit is gedaan om de invloed van de regeling in de interventiegroep te elimineren. 2) Alle personen in de interventiegroep konden gematcht worden, daarom vallen hier verder geen personen af. |
Voor de controlegroep zijn personen geselecteerd die ook voldoen aan bovenstaande voorwaarden (woonplaats, inkomen, vermogen, registratie in de BRP twee jaar vóór het jaar van analyse) en die geen van de jaren 2011 tot en met 2020 zelf, of iemand in het huishouden, van de Ooievaarspas gebruikmaakten. Ook voor de controlegroep is één persoon per huishouden geselecteerd. Tabel 3.1.2 laat de aantallen per selectie zien voor de controlegroep.
Selectie | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 |
---|---|---|---|---|---|---|
Aantal personen | ||||||
Populatie gemeente Den Haag | 514 860 | 519 990 | 524 880 | 532 560 | 537 830 | 545 840 |
Voldoen aan de voorwaarden | 80 840 | 81 690 | 78 040 | 76 670 | 74 800 | 74 320 |
Komen in de twee jaar voor jaar t voor in de BRP | 74 780 | 74 970 | 71 580 | 70 380 | 69 140 | 68 970 |
Had zelf, of iemand uit het huishouden in geen van de geleverde jaren de Ooievaarspas | 11 480 | 10 850 | 10 130 | 10 220 | 10 270 | 10 850 |
Selectie op 1 lid per huishouden (willekeurig gekozen) | 7 790 | 7 490 | 7 160 | 7 190 | 7 210 | 7 730 |
Controlegroep na matching | 1 480 | 1 230 | 880 | 780 | 630 | 670 |
Bron: CBS. |
3.2 Regressies
Om te bepalen welke kenmerken het gebruik van de Ooievaarspas voorspellen, zijn er enkelvoudige regressies uitgevoerd. Voor de complete lijst met welke kenmerken zijn bekeken voor de Ooievaarspas, zie bijlage A. Voor al deze kenmerken is gekeken of er een significante invloed is op de kans op de regeling of dat er geen eenduidig beeld te zien is voor alle populatiejaren. De kenmerken die van invloed zijn op de kans op de regeling voor alle populatiejaren zijn verwerkt in tabel 3.2.1. Voor niet genoemde kenmerken werd er geen duidelijk beeld gevonden over de invloed op de kans op de regeling, i.e. soms werd wel een effect gevonden, soms niet.
Kenmerk | Significant voor alle populaties | Conclusie met betrekking tot de kans op het gebruik van een regeling1) | Percentage dat wordt verklaard door dit kenmerk (gemiddelde) |
---|---|---|---|
Inkomensbron | Ja | Personen met als voornaamste inkomensbron inkomen uit eigen onderneming | |
of een pensioenuitkering hebben kleinere kans dan personen met inkomen uit | |||
werk als voornaamste inkomensbron. | 1,7 procent | ||
Type huishouden | Ja | Personen in een eenouderhuishouden hebben een grotere kans dan personen | |
in een eenpersoonshuishouden. | 1,7 procent | ||
Kinderbijslag | Ja | Personen in huishouden dat kinderbijslag ontvangt hebben een grotere kans. | 1,6 procent |
Eigendom woning | Ja | Personen met een eigen woning of huurwoning in de vrije sector hebben | |
een kleinere kans dan personen in een corporatiewoning. | 1,0 procent | ||
Stadsdeel | Ja | Nieuwkomers2) hebben een grotere kans dan personen die in het centrum wonen. | 1,3 procent |
Zorggebruik (GGZ en kosten onder eigen risico) | Ja | Personen die zorgkosten hebben, zowel gedeclareerde GGZ-kosten als kosten | |
onder eigen risico, hebben een grotere kans dan personen zonder zorgkosten. | Kosten onder eigen risico 1,0 procent, GGZ kosten 0,7 procent | ||
Vermogen3) van het huishouden | Ja | Personen in huishoudens met een negatief vermogen hebben de grootste kans. | |
Personen met een vermogen tussen de 1 000 en 3 500 euro hebben een kleinere kans. | 0,6 procent | ||
Gebruik van andere gemeentelijke regelingen | Ja, m.u.v. individuele inkomenstoeslag en | Personen met een andere gemeentelijke regeling in het huishouden (kwijtschelding | Kwijtschelding belasting 0,3 procent, Individuele inkomenstoeslag |
in het huishouden | bijzondere bijstand in 2020 | belasting, individuele inkomenstoeslag en/of bijzondere bijstand) hebben een grotere kans. | 0,2 procent, bijzondere bijstand 0,2 procent |
Startkwalificatie | Ja, m.u.v. 2019 | Personen met startkwalificatie hebben een grotere kans op gebruik van de Ooievaarspas. | 0,3 procent |
Verblijfsduur | Ja, m.u.v. 2020 | Over het algemeen hebben personen met een migratieachtergrond een grotere kans. | 0,3 procent |
Langdurig laag inkomen | Ja, m.u.v. 2016 | Personen met een langdurig laag inkomen hebben een kleinere kans op gebruik van de | |
Ooievaarspas. | 0,1 procent | ||
Gebruik van toeslagen | Ja, m.u.v. 2017 en 2018 bij huurtoeslag | Personen die gebruik maken van toeslagen (huurtoeslag en kinderopvangtoeslag) hebben | |
een grotere kans. | Huurtoeslag 0,1 procent, kinderopvangtoeslag 0,3 procent | ||
Bron: CBS. 1) Hier worden alleen de conclusies genoemd die voor alle jaren een eenduidig beeld laten zien. Effecten van categorieën die geen significant effect hebben op de regeling of waar het effect per jaar verschilt, is hier niet opgenomen. 2) Personen niet woonachtig in Den Haag twee jaar voordat ze voor het eerst de regeling hebben. 3) Het gaat hier om het vermogen twee jaar voor de regeling. |
Op basis van de enkelvoudige regressies waren de belangrijkste voorspellers voor het gebruik van de Ooievaarspas opleidingsniveau, belangrijkste inkomstenbron, type huishouden, het ontvangen van kinderbijslag en stadsdeel (hier m.n. personen die twee jaar voor gebruik van de ooievaarspas nog niet in Den Haag woonden). Belangrijk is wel dat deze kenmerken gemiddeld over de jaren nog geen twee procent van het gebruik van de Ooievaarspas verklaren. Verder is er ook samenhang te zien tussen het gebruik van de Ooievaarspas en andere gemeentelijke regelingen in het huishouden. Van de personen in de interventiegroep maakt 11 procent deel uit van een huishouden waarin ook de individuele inkomenstoeslag wordt gebruikt. Bij 33 procent wordt binnen het huishouden gebruik gemaakt van de kwijtschelding van belasting. Voor bijzondere bijstand11) is dat 20 procent en voor Kindpakket leergeld 15 procent.
Naast het bekijken van het enkelvoudige effect van de verschillende achtergrondkenmerken is ook gekeken hoe deze kenmerken in samenhang de kans op het gebruik van de Ooievaarspas het beste voorspellen (meervoudige regressie). Uit deze analyse bleek dat het model met voornaamste inkomensbron, opleidingsniveau, type huishouden, eigendom woning, kosten onder het eigen risico, verblijfsduur, en leeftijd het gebruik van de Ooievaarspas het beste voorspelt. De verklarende variantie verschilt wel tussen de jaren en varieert van een kleine vijf procent in 2020 tot ruim negen procent in 2015. Ondanks dit lage percentage, lijken er geen andere kenmerken in het model te zijn die de kans op het gebruik van de Ooievaarspas beter kunnen voorspellen. Daarnaast is het lage aandeel van verklaarde variantie in lijn met de lage percentages in de enkelvoudige regressies. Een overzicht van de resultaten van het meervoudig model zijn te zien in tabel 3.2.2.
Kenmerk | Conclusie met betrekking tot de kans op het gebruik van de regeling |
---|---|
Voornaamste inkomensbron | De kans voor personen in een huishouden met inkomen uit eigen onderneming is ongeveer |
een half keer zo groot. Voor personen in een huishouden met een werkloosheidsuitkering, | |
bijstand of een anders sociale voorziening als voornaamste inkomensbron is dit gelijk of tot | |
2,5 keer zo groot als voor personen in een huishouden met inkomen uit werk als voornaamste | |
inkomensbron. | |
Type huishouden | De kans voor personen in een huishouden met kinderen (eenouderhuishouden of paar met |
kinderen) is 2 tot 3 keer zo groot, en personen in een tweepersoonshuiden zonder kinderen | |
1,3 keer zo groot als voor personen in een eenpersoonshuishouden. | |
Eigendom woning | De kans voor personen met een eigen woning is ongeveer een half keer zo groot en voor |
personen met een woning uit de vrije verhuur tot 0,7 keer zo groot als voor personen met | |
een corporatiewoning. | |
Kosten onder het eigen risico | De kans voor personen met kosten onder het eigen risico is 2 keer zo groot als voor personen |
zonder kosten onder het eigen risico. | |
Verblijfsduur | De kans voor personen die niet in Nederland geboren zijn is ongeveer 1,5 keer zo groot als |
voor personen die in Nederland geboren zijn. | |
Leeftijd | De kans voor personen tot 25 jaar is het kleinst. De kans voor personen in de leeftijdscategorie |
25 tot 40 jaar is 1,2 tot 2,3 keer zo groot, voor personen in de leeftijdscategorie 40 tot 55 jaar | |
tot 1,7 keer zo groot en voor personen van 55 jaar of ouder tot 1,6 keer zo groot als voor | |
personen tot 25 jaar oud. | |
Bron: CBS. |
3.3 Matching
Om de verschillen tussen de gebruikers van de Ooievaarspas en de controlegroep op de uitkomstmaten te onderzoeken is per jaar op basis van de kenmerken uit het meervoudige regressie model een controlegroep geselecteerd. Voor iedere persoon in de interventiegroep is op basis van de kenmerken van het meervoudige model en met de matching methode ‘nearest neighbour’ één vergelijkbare persoon uit de controlegroep geselecteerd. Dus voor iedere persoon in de interventiegroep in 2015, is er uit de brede controlegroep één persoon geselecteerd die op de geselecteerde kenmerken vergelijkbaar is met de persoon uit de interventiegroep. Hetzelfde is gedaan voor de personen uit de interventiegroep van 2016, de interventiegroep van 2017, enzovoort. Na het selecteren van de smalle controlegroep is getest of de controlegroep en interventiegroep inderdaad vergelijkbaar zijn op de uitkomstmaten op t-1 (dus het jaar voordat de persoon voor het eerst van de regeling gebruik maakte). Deze vergelijking op t-1 sluit uit dat de interventiegroep al beïnvloed is door de regeling. Deze vergelijkingen zijn gemaakt voor de populatie van 2018 en 2020 omdat voor die jaren alle uitkomstmaten beschikbaar zijn voor het jaar voorafgaand aan de regeling.
3.4 Uitkomsten
Voor de Ooievaarspas zijn de verschillen tussen de interventie- en controlegroep onderzocht voor het hebben van inkomen uit werk, het hebben van gezondheidsproblemen, het gebruik van jeugdzorg, voortijdig schoolverlaten, het gebruik van Wmo en instroom in problematische schulden (alleen beschikbaar voor 2019 en 2020). In Bijlage B wordt uitgelegd wat er gemeten wordt bij de verschillende uitkomstmaten.12)
Inkomen uit werk
Het aantal personen met inkomen uit werk is in alle jaren hoger in de controlegroep dan in de interventiegroep. Personen die gebruik maken van de Ooievaarspas hebben dus minder vaak inkomen uit werk dan degenen die deze regeling niet gebruiken. Dat wil echter niet zeggen dat dat wordt veroorzaakt door de Ooievaarspas. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.
Figuur 3.4.1 laat het verloop van het aantal personen met inkomen uit werk voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Het verloop is redelijk stabiel, maar bij de interventiegroep is een lichte toename van het aantal personen met inkomen uit werk te zien, terwijl bij de controlegroep juist een lichte afname waar te nemen is. De verschillen tussen de jaren zijn echter klein en daardoor is het lastig hier duidelijke conclusies aan te verbinden.
Controlegroep | Interventiegroep | |
---|---|---|
2015 | 856 | 625 |
2016 | 831 | 642 |
2017 | 846 | 673 |
2018 | 842 | 682 |
2019 | 802 | 680 |
2020 | 771 | 665 |
Gezondheidsproblemen
Het aantal personen met gezondheidsproblemen in de controlegroep is in alle jaren lager dan in de interventiegroep. Personen die gebruik maken van de Ooievaarspas hebben dus vaker gezondheidsproblemen dan personen die deze regeling niet gebruiken. Dat wil echter niet zeggen dat de Ooievaarspas gezondheidsproblemen zou veroorzaken. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.
Figuur 3.4.2 laat het verloop van gezondheidsproblemen voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Zowel in de controle-als-interventiegroep is het aantal personen met gezondheidsproblemen redelijk stabiel. Vanaf 2019 lijkt er voor beide groepen een lichte daling in het aantal personen met gezondheidsproblemen te zijn, deze afname wordt echter voor een belangrijk deel veroorzaakt door een toename in de groep Onbekend. Dit zijn personen die in dat jaar niet meer ingeschreven staan in het BRP13). Voor de andere jaren is het beeld van de ontwikkeling vergelijkbaar met dat van 2015.
Controlegroep | Interventiegroep | |
---|---|---|
2015 | 474 | 639 |
2016 | 460 | 646 |
2017 | 461 | 653 |
2018 | 459 | 653 |
2019 | 454 | 644 |
2020 | 411 | 590 |
Jeugdzorg
Het aantal personen waar in het huishouden gebruik gemaakt wordt van jeugdzorg is hoger voor de interventiegroep dan voor de controlegroep. Dit betekent echter niet dat er een samenhang is tussen het gebruik van de Ooievaarspas en het gebruik van jeugdzorg. Als dat wel zo zou zijn, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Het verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt. Verder is het aantal gebruikers van jeugdzorg zowel in de interventie- als in de controlegroep laag.
Figuur 3.4.3 laat het verloop van het gebruik van jeugdzorg voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Bij de interventiegroep is er tot 2019 een lichte afname te zien van het aantal personen dat gebruik maakt van jeugdzorg, na 2019 is er weer een lichte stijging, en is het aantal gebruikers van jeugdzorg weer ongeveer op het gelijke niveau als in 2015. Bij de controlegroep zien we in tegenstelling tot de interventiegroep juist een lichte toename van het aantal gebruikers van jeugdzorg. Het verloop bij de latere populaties is vergelijkbaar.
Controlegroep | Interventiegroep | |
---|---|---|
2015 | 22 | 105 |
2016 | 26 | 101 |
2017 | 31 | 95 |
2018 | 31 | 94 |
2019 | 39 | 86 |
2020 | 40 | 101 |
Voortijdig schoolverlaten
Het aantal voortijdig schoolverlaters ligt hoger in de interventiegroep dan in de controlegroep. Dit wil echter niet zeggen dat er een samenhang is tussen het gebruik van de Ooievaarspas en het aantal voortijdig schoolverlaters. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.
Figuur 3.4.4 laat het verloop van het aantal voortijdig schoolverlaters voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Bij beide groepen is het aantal schoolverlaters redelijk stabiel, maar met een lichte afname. Het verloop bij de latere populaties is vergelijkbaar.
Controlegroep | Interventiegroep | |
---|---|---|
2015 | 470 | 573 |
2016 | 441 | 583 |
2017 | 429 | 564 |
2018 | 410 | 548 |
2019 | 418 | 541 |
2020 | 403 | 542 |
Gebruik Wmo
Het aantal personen dat gebruikt maakt van de Wmo is hoger in de interventiegroep dan in de controlegroep. Dat wil echter niet zeggen dat de Ooievaarspas het gebruik van de Wmo zou stimuleren. Als dat zo was, dan zou dit verschil alleen in de jaren na het eerste gebruik van de regeling te zien zijn. Dit verschil is echter ook al te zien in het jaar waarin de regeling voor het eerst gebruikt wordt.
Figuur 3.4.5 laat het verloop van gezondheidsproblemen voor de controlegroep en de interventiegroep van 2015 en de daaropvolgende jaren zien. Voor zowel de controle- als de interventiegroep neemt het aantal gebruikers met name in het eerste jaar toe, daarna blijft het aantal gebruikers licht stijgen. De overige jaren laten ook een stabiel verloop zien voor het aantal personen dat gebruik maakt van de Wmo voor de controle- en de interventiegroep.
Controlegroep | Interventiegroep | |
---|---|---|
2015 | 72 | 131 |
2016 | 109 | 215 |
2017 | 118 | 239 |
2018 | 124 | 252 |
2019 | 131 | 256 |
2020 | 133 | 247 |
Instroom problematische schulden
Instroom in problematische schulden is alleen onderzocht voor de jaren 2019 en 2020. Het gaat hierbij om de instroom in problematische vschulden en mensen die al langer dit soort schulden hebben vallen hier niet onder. In zowel de interventie- als de controlegroep, en in beide jaren, zijn de aantallen van personen die instromen in problematische schulden slechts enkele tientallen. Deze aantallen zijn zo laag, dat het niet mogelijk is om hier verder uitspraken over te kunnen doen.
9) Sommige personen komen meerdere keren in de aangeleverde gegevens voor.
10) Kenmerken die hierbij bekeken zijn, zijn: leeftijd, stadsdeel, type huishouden, gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen, langdurig laag inkomen, vermogen in het huishouden, voornaamste inkomensbron in het huishouden, startkwalificatie, opleidingsniveau kind, moeder en vader, eigendom van de woning en verblijfsduur. Personen uit de oorspronkelijk levering moesten wel in de BRP staan ingeschreven op 1 januari van het betreffende jaar om er gegevens over te hebben.
11) Voor bijzondere bijstand waren geen gegevens beschikbaar voor 2019 en 2020.
12) Er wordt hier alleen gekeken naar de ontwikkelingen in de controle- en interventiegroepen. Dit rapport zegt dus niets over de algemene ontwikkeling binnen Den Haag op het gebied van deze variabelen.
13) Dit kan onder andere komen doordat personen emigreren of overlijden.