Aanvullende onderzoeksbeschrijving Vermogensstatistiek van huishoudens (vanaf 2006)

3. Onderzoeksopzet

3.1 Gebruikte gegevens

Het merendeel van de gegevens voor de Vermogensstatistiek is afkomstig uit de Inkomstenbelasting (IB). Voor enkele vermogenscomponenten worden aanvullende bronnen gebruikt. Zo wordt gebruik gemaakt van gegevens over banktegoeden (Rentebase), effectenbezit (Dividendbase) en leningen (Leenbase) die Nederlandse financiële instellingen leveren aan de Belastingdienst, de zogenaamde renseigneringsbestanden. Dit zijn de bestanden die de Belastingdienst van de financiële instellingen ontvangt om de aangifte inkomstenbelasting vooraf te kunnen invullen. 
Verder zijn er gegevens over de waarde van onroerend goed op basis van de Waardering Onroerende Zaken (WOZ-waarden). Ook wordt gebruik gemaakt van de studieschulden afkomstig van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), en zorgschulden van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Tabel 3.1.1 geeft een overzicht van de gebruikte bronnen per vermogensbestanddeel.


3.1.1 Bestanddelen van vermogen naar bron
Bestanddelen van vermogenBronnen
Bank- en spaartegoedenIB: box 3, Rentebase
EffectenIB: box 3, Dividendbase
Eigen woningIB: box 1, WOZ-gegevens
Overig onroerend goedIB: box 3
OndernemingsvermogenIB: box 1, WOZ-gegevens
Aanmerkelijk belangFiscaal aandelenregister, VPB, BVR, Polisadministratie, KVK, WOZ-gegevens
Overige bezittingenIB: box 3
Hypotheekschuld eigen woningIB: box 1, Leenbase, RRE
StudieschuldenDUO
Overige schuldenIB: box 3, Leenbase, Rentebase, Belastingdienst, CAK

3.2 Tijd, peilmoment en populatie

De gegevens uit de Vermogensstatistiek hebben als peilmoment 1 januari van het onderzoeksjaar. Vermogen is daarmee een standgegeven. Sommige brongegevens (o.a. renseigneringsbestanden) hebben als peilmoment 31 december, dit wordt dan als proxy gebruikt voor de hoogte van het bedrag van één dag later, op peildatum 1 januari.

Standaard zijn alle geldbedragen in lopende prijzen, oftewel de statistiek wordt niet gecorrigeerd voor inflatie.

De populatie voor de Vermogensstatistiek bestaat uit alle particuliere huishoudens in Nederland. Uitgezonderd zijn personen die in instellingen, inrichtingen en tehuizen verblijven en (personen in) particuliere huishoudens waarvan geen inkomens- en vermogensgegevens vastgesteld kunnen worden. Geen gegevens moet opgevat worden als niet volledig bekend oftewel niet compleet waargenomen inkomen; deze groep is relatief gezien zeer beperkt van omvang en omvat onder andere tijdelijke en zeer recente migranten.

Vanuit de basisgegevens voor de Vermogensstatistiek kunnen de vermogens in principe toegewezen worden aan een persoon. Het is echter niet altijd duidelijk of de betreffende persoon feitelijk eigenaar is van een vermogensbestanddeel of dat er mogelijk mede-eigenaren zijn. Om deze reden publiceert de Vermogensstatistiek alleen gegevens op huishoudensniveau. De persoonsgegevens worden daarvoor op huishoudensniveau geaggregeerd.

3.3 Voorlopige en definitieve cijfers

In het laatste kwartaal na afloop van elk onderzoeksjaar komen voorlopige gegevens beschikbaar (1 januari 2020 voorlopig wordt eind 2021 gepubliceerd). Een jaar later worden deze vervangen door definitieve gegevens (1 januari 2020 definitief wordt eind 2022 gepubliceerd). ‘Definitief’ houdt in dat de cijfers voor de voorzienbare toekomst zijn vastgepind, oftewel dat zij tot in ieder geval de volgende revisie niet meer zullen wijzigen.

3.4 Totstandkoming van de cijfers

Het vermogen wordt vastgesteld op het niveau van huishoudens. De gegevens hiervoor zijn afkomstig van de personen die deel uitmaken van het huishouden.

Indien er vermogensinformatie beschikbaar is in de IB-gegevens, wordt deze gebruikt. Voor zover deze ontbreekt wordt deze aangevuld met informatie uit andere bronnen. Indien het vermogen onder de heffingsvrije grens valt hoeft er geen aangifte box 3 te worden gedaan. De vermogensgegevens worden dan bepaald op basis van de rente-, dividend- en leengegevens die de financiële instellingen verstrekken aan de Belastingdienst. Indien er geen aangiftegegevens over de eigen woning beschikbaar zijn, worden de WOZ-gegevens gebruikt. De WOZ-waarde heeft altijd betrekking op 1 januari een jaar eerder, met behulp van de prijsontwikkeling van bestaande koopwoningen wordt deze omgerekend naar het huidige statistiekjaar.

Het opgebouwd tegoed in spaar- en beleggingshypotheken wordt berekend aan de hand van informatie uit de Residential Real Estate (RRE) dataset. De hypotheekschuld wordt verminderd met dit bedrag. De huishoudens met een spaar- of beleggingshypotheek in 2019 vormen de populatie voor de jaren 2006 tot en met 2018. Voor deze huishoudens is het opgebouwd tegoed uit 2019 met behulp van de oorspronkelijke hypotheekschuld, looptijd en huidige rente teruggelegd tot 2006. Bij het terugleggen is geen rekening gehouden met rentewijzigingen of extra stortingen in de spaarpolis gedurende die periode. Huishoudens die voor 2019 hun spaar- of beleggingshypotheek al hebben afgelost zijn niet opgenomen in deze cijfers.

Studieschulden zijn afkomstig van DUO. Deze schulden omvatten studieschulden van huidige studenten volgens de Wet Studiefinanciering (WSF), exclusief voorlopige in gift omzetbare schulden, studieschulden van oud-studenten volgens de Inning Langlopende Schulden (ILS), en vanaf 2018 studieschulden volgens Levenlanglerenkrediet (LLLK).

Overige schulden betreft alle schulden, anders dan hypotheek- en studieschulden. Daar waar geen aangifte box 3 beschikbaar is, worden schulden aangevuld met roodstand uit de Rentebase en consumptieve kredieten uit de Leenbase. Belasting- en toeslagschulden worden volledig overgenomen uit de gegevens van de Belastingdienst. Belastingschulden betreffende omzet- en loonbelasting van ondernemers (natuurlijke personen) zijn reeds meegeteld in het ondernemingsvermogen. Zorgschulden bestaan uit een premieachterstand bij de zorgverzekeraar (imputatie) en openstaande bedragen bij het CAK. Informatie over zorgschulden is niet compleet; de schuld bij de zorgverzekeraar is onderschat.

Speciale groepen in de waarneming vormen de zelfstandig ondernemers en aanmerkelijk belanghouders. Het vermogen wordt op dezelfde wijze gemeten als voor de overige personen. Aanvullend wordt gebruik gemaakt van de gegevens die de zelfstandig ondernemers opgeven in de winstaangifte (box 1). Uit de vermogensvergelijking wordt de waarde van de onderneming aan het begin van het jaar overgenomen als het ondernemingsvermogen. Onroerend goed binnen het ondernemingsvermogen wordt gewaardeerd volgens de actuele WOZ-waarde.
Aanvullend wordt voor aanmerkelijk belanghouders gebruik gemaakt van gegevens uit de vennootschapsbelasting (vpb). Het aanmerkelijk belang (ab) is vastgesteld op basis van het fiscale ondernemingsvermogen en de verdeling van het aandelenbezit over de verschillende aanmerkelijkbelanghouders. Het onroerend goed in de vennootschap en eventuele deelnemingen worden hierbij gewaardeerd volgens de actuele waarde in het economisch verkeer. Voor meer informatie over de waarneming van het aanmerkelijk belang zie nota Herziening statistieken Aanmerkelijk Belang vanaf 2006.

3.5 Kwaliteit van de data

Bij vergelijking in de tijd moet rekening gehouden worden met een aantal wijzigingen, waaronder:

  • vanaf 2011 is een eerdere revisie doorgevoerd waardoor er veranderingen hebben plaats gevonden in de vaststelling van het vermogen en enkele indelingen (zie Herziening van de Inkomensstatistiek 2006).
  • vanaf 2011 is er completere informatie van de schulden beschikbaar. Belasting- en toeslagschulden, studieschulden en leningen bij banken worden vanaf dat moment volledig waargenomen. Vanaf 2014 worden ook zorgschulden waargenomen. Tot en met 2010 is de waarneming van de schulden onvolledig. Deze informatie was alleen beschikbaar voor huishoudens met belastbaar inkomen in box 3. Tot en met 2010 behoorden de studieschulden tot de overige schulden.
  • vanaf 2011 is er completere informatie van bank- en spaartegoeden en effecten beschikbaar. Alle kleine tegoeden worden vanaf dat moment ook waargenomen. Tot en met 2010 werden betaalrekeningen niet waargenomen via de rentebase. Ook hoefden spaartegoeden en effecten met niet meer dan 15 euro rente en een saldo kleiner of gelijk aan 500 euro niet opgegeven te worden door financiële instellingen.
  • het opgebouwd tegoed in spaar- en beleggingshypotheken is onvollediger bij elk jaar terug in de tijd. Het is niet uitgesloten dat aanmerkelijk belang met elke stap terug in de tijd ook iets onvollediger wordt waargenomen. Voorzichtigheid is daarom geboden bij het interpreteren en duiden van trends.

In 2021 heeft er een herziening van de Vermogensstatistiek plaatsgevonden, voor alle verslagjaren vanaf 2006. Voor meer informatie hierover zie nota Herziening van de Vermogensstatistiek 2006.

Door de verbeteringen van de Vermogensstatistiek wordt het vermogensbegrip beter waargenomen, echter nog steeds niet volledig. Er zijn nog enkele tekortkomingen in de waarneming van schulden. Creditcardschulden, betalingsachterstanden en schulden bij (web)winkels ontbreken.