2. Gereviseerde cijfers
2.1 Afvalcijfers
2.1.1 Toelichting
De afvalrekeningen zijn een belangrijke bron voor de materiaalmonitor. In 2020 zijn de afvalrekeningen gereviseerd om nieuwe inzichten, concepten en definities te kunnen doorvoeren. Tijdens de revisie van de MM zijn nu ook de gereviseerde afvalrekeningen cijfers ingezet. Overigens zijn er wel conceptuele verschillen tussen de afvalrekeningen en de materiaalmonitor, waardoor de cijfers uit de afvalrekeningen niet altijd overeenkomen met de materiaalmonitor. Een belangrijk verschil is dat in de MM ook afval-van-afval, dat ontstaat bij Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 38 “Voorbereiding tot recycling (VTR)”, is meegenomen.
2.1.2 Doorgevoerde verbetering
De belangrijkste verbeteringen bij de herziening van de afvalrekeningen zijn:
- Cijfers over afvalaanbod en afvalverwerking in Nederland zijn door Rijkswaterstaat (RWS) herzien en opnieuw aan CBS aangeleverd. Deze nieuwe cijfers zijn bij de revisie ingezet;
- Herziening van de lijst met CN-codes3) voor in- en uitvoer van groene lijst afval. In samenspraak met RWS is geconcludeerd dat enkele van de afvalsoorten uit de internationale handelsstatistiek ook voorkomen op de “oranje” afval lijst uit het Internationaal Meldpunt Afvalstoffen (IMA) bestand. Dit geldt bijvoorbeeld voor chemisch afval. Daarom is ervoor gekozen om enkele CE-codes niet langer mee te nemen;
- Correctie op aanbod van mineraal afval in de bouwnijverheid die voor-revisie werd gedaan bleek toch nog correct. Dit is nu teruggedraaid.
- Niet-gevaarlijk grondafval wordt niet meer meegenomen. Het gaat hier eigenlijk om het verplaatsen van grond. Dit zijn vrij grote stromen die niet heel relevant zijn in het kader van de afvalproblematiek;
- Andere manier van inpassen van de afvalrekeningen voor met name ijzerafval. IJzerafval dat geëxporteerd wordt komt in eerste instantie niet altijd vrij als ijzerafval maar als, bijvoorbeeld, autowrak. Om toch het aanbod en de verwerking van het autowrak te balanceren moet er voor ijzerafval een inpassing worden gedaan. De methode hiervoor is verbeterd.
Vervolgens worden de cijfers uit de afvalrekeningen klaargezet voor de materiaalmonitor, ook hierbij zijn een aantal verbeteringen doorgevoerd:
- Het lozen van afval op water is na de revisie meegenomen als stroom naar het milieu. Voor revisie kwam dit onterecht bij recycling terecht. Het gaat hier om heel kleine hoeveelheden.
- Slib en vloeibaar afval van de afvalverwerking wordt zowel in de afvalrekeningen als de MM niet meegenomen. Echter bij de VTR werd deze stroom abusievelijk wel meegenomen. Als gevolg hiervan wordt het aanbod van chemisch afval veel kleiner en ook het gebruik van dit afval door de chemische sector. Na de revisie is slib en vloeibaar afval van de afvalverwerking in de MM bij de VTR verwijderd.
- Het intern gestorte afval is verplaatst naar accumulatie. Intern gestort afval is afval dat bedrijven op hun eigen terrein storten. Dit zijn kleine hoeveelheden.
2.2 Energiecijfers en energie gerelateerde CO2-uitstoot
2.2.1 Toelichting
De energierekeningen zijn een belangrijke bron voor de materiaalmonitor. De energierekeningen worden samengesteld met behulp van de zogeheten PEFA-builder, een Excel-tool van Eurostat. Het resultaat is een aanbod- en gebruiktabel van energiedragers, verbijzonderd naar ongeveer 65 bedrijfstakken. De materiaalmonitor kent meer detail dan de energierekeningen, daarom wordt de data uit de energierekeningen verder uitgesplitst naar ruim 130 bedrijfstakken. Ook komt de indeling van energiedragers niet helemaal overeen en worden een aantal goederengroepen van energiedragers uit de energierekeningen verder uitgesplitst.
Bij het samenstellen van de materiaalmonitor worden er cijfers uit verschillende bronnen gecombineerd en dit leverde een aantal inzichten op. Wat onder andere opviel was dat het energiegebruik in een specifieke bedrijfstak niet altijd consistent was met de aan het energiegebruik gerelateerde CO2-uitstoot. Zo had bijvoorbeeld een bedrijfstak waarin relatief veel energiedragers, zoals aardgas, werden gebruikt een relatief lage CO2-uitstoot.
De CO2-uitstoot per bedrijfstak volgt uit de luchtemissierekeningen, welke voornamelijk gebaseerd is op data van de emissieregistratie. Deze cijfers verhouden zich niet één op één tot de energierekeningen. Uit de analyse blijkt dat de cijfers over het totale energiegebruik en de totale CO2-uitstoot in Nederland consistent zijn, dat wil zeggen dat de totale CO2-uitstoot in lijn is met wat je zou verwachten op basis van het totale energiegebruik. Echter, dit geldt niet altijd binnen bedrijfstakken. Er ontstaan dus inconsistenties bij de verdeling van de CO2-uitstoot en het energiegebruik naar bedrijfstak.
Daarnaast zitten er inconsistenties tussen de energiecijfers zoals deze gerapporteerd worden in de MFA (Material Flow Accounts) en de materiaalmonitor. Dit komt omdat er momenteel geen geschikte tijdreeks van de energierekeningen beschikbaar is, deze wordt momenteel gereviseerd. Zo zitten er bijvoorbeeld verschillen in de gerapporteerde invoer, uitvoer en wederuitvoer van kolen.
2.2.2 Doorgevoerde verbetering
Met deze revisie is er een stap gezet om de inconsistenties tussen de modules (energierekeningen, MFA, MM) op te lossen en om het energiegebruik per bedrijfstak consistent te maken met de daaraan gerelateerde CO2-uitstoot. Echter, er wordt momenteel gewerkt aan de revisie van de energierekeningen tijdreeks. Dit heeft mogelijk tot gevolg dat een nieuwe bijstelling van de MM nodig is in de toekomst. Hieronder volgt een overzicht van de doorgevoerde herzieningen met betrekking tot energiedragers en de aan energie gerelateerde CO2-uitstoot:
1. Energiegebruik naar bedrijfstak.
Er is kritisch gekeken naar de huidige verdeelsleutels om de verdeling van het energiegebruik naar bedrijfstak te verbeteren. Hiervoor zijn verschillende databronnen ingezet, zoals informatie uit de luchtemissierekeningen, de energiebalans en de monetaire aanbod- en gebruiktabellen.
Een belangrijke verbetering is doorgevoerd in de vervoersleutels. Met de vervoersleutels wordt het energiegebruik voor transport verdeeld over de bedrijfstakken, het gaat hier om het gebruik van brandstoffen, zoals benzine, diesel, lpg en kerosine. De grootste bijstellingen hebben plaatsgevonden op het transport over land, maar ook de lucht-, zee- en binnenvaart zijn bijgesteld.
2. Specifieke energiedragers.
De energiedrager goederengroep ‘overige aardolie producten, inclusief additieven/oxygenaten en raffinaderijgrondstoffen’4) uit de energierekeningen wordt in de materiaalmonitor verder uitgesplitst naar ‘smeerolie’ en ‘briket en overige aardolieproducten’. Voor deze energiedragers is zowel de uitsplitsing als de verdeling naar bedrijfstak verbeterd met behulp van aanvullende informatie uit de energie- en aardolieproductenbalans.5)
Om het aanbod en gebruik van kolen, en dan meer specifiek de invoer, uitvoer en wederuitvoer, beter in beeld te krijgen is aanvullende informatie ingezet uit de kolen en kolenproductenbalans6) en de nationale rekeningen. De kolen en kolenproductenbalans geeft informatie over de fysieke invoer en uitvoer van kolen (in kilo’s), maar kent geen onderscheid tussen uitvoer en wederuitvoer. Hiervoor wordt aanvullende informatie uit de monetaire aanbod- en gebruiktabellen ingezet.
Ook is er een extra correctie gemaakt op de doorvoer van overige aardolieproducten. Voor de overige energiedragers is deze correctie gemaakt in de PEFA, maar voor overige energiedragers kon dit niet. Daarom is nu achteraf alsnog gecorrigeerd om de doorvoer van overige aardolieproducten uit te sluiten. Hierdoor vallen zowel de invoer als uitvoer lager uit.
3. Consistentie energiegebruik en CO2-uitstoot.
Het doorvoeren van de verbeteringen onder punten 1 en 2 heeft geresulteerd in een nieuwe set aanbod- en gebruiktabellen voor energie, waarbij met name het energiegebruik per bedrijfstak en energiedrager is verbeterd. De CO2-uitstoot per bedrijfstak is direct gerelateerd aan het gebruik van energiedragers per bedrijfstak.
Voor iedere energiedrager afzonderlijk kan het energetisch gebruik met behulp van een conversiefactor7) omgerekend worden naar de daaraan gerelateerde CO2-uitstoot. Door dit voor iedere energiedrager te doen kan de CO2-uitstoot per bedrijfstak worden berekend en is er consistentie tussen het energiegebruik en de CO2-uitstoot.
Deze resultaten zijn vervolgens naast de CO2-uitstoot van de luchtemissierekeningen gelegd. Uit de vergelijking bleek dat er verschillen zitten tussen beide cijfers, ondanks de doorgevoerde verbeteringen onder punten 1 en 2. Omdat de luchtemissierekeningen als sterkste bron wordt beschouwd is ervoor gekozen om de CO2 cijfers niet aan te passen, maar om het energiegebruik waar nodig bij te stellen zodat deze aansluit op de CO2-uitstoot. Dit is een kortetermijnoplossing gericht om de MM te verbeteren. De energierekening zoals deze wordt gepubliceerd op Statline is niet aangepast. De energierekeningen worden gereviseerd, waardoor er op termijn een gehele nieuwe tijdreeks beschikbaar komt.
De bijstelling van het energiegebruik wordt per bedrijfstak bepaald. Bijvoorbeeld, als de CO2-uitstoot zoals berekend uit het energiegebruik 5 procent lager uitvalt dan de CO2-uitstoot volgens de luchtemissierekeningen, dan wordt het energiegebruik binnen deze bedrijfstak voor alle energiedragers met 5 procent verhoogd. Hierdoor wordt consistentie tussen het energiegebruik en de CO2-uitstoot afgedwongen. De consequentie is wel dat er, in beperkte mate, wordt geschoven in het energiegebruik per bedrijfstak. Vervolgens wordt het aanbod en gebruik gebalanceerd.
De hierboven beschreven verbeteringen in de energierekeningen en het consistent maken met de luchtemissierekeningen zijn deels onderzocht als onderdeel van een Eurostat grant.
2.3 Balansitems O2 en H2O
2.3.1 Toelichting
Voor de verbranding van energiedragers is zuurstof (O2) nodig, en net als CO2 komt er bij de verbranding van energiedragers water (H2O) vrij. De benodigde O2 en vrijgekomen H2O zijn daarom ook gerelateerd aan het energiegebruik. Gemeten in kilo’s moet de materiaal input in het verbrandingsproces gelijk zijn aan de materiaal output. Dat betekent dat de inzet van energiedragers en O2 gelijk moet zijn aan de CO2 en H2O die vrijkomen bij de verbranding.
De O2 en H2O worden balansitems genoemd en zijn nodig om het totale aanbod en gebruik binnen de bedrijfstakken te balanceren. Voor de materiaalmonitor geldt immers dat zowel per bedrijfstak als per goederengroep het totale aanbod en gebruik aan elkaar gelijk moet zijn. Als het niveau van de balansitems niet op orde is betekent dit dus dat er bij andere goederengroepen geschoven moet worden om het aanbod en gebruik binnen de bedrijfstak te balanceren. Daarom is het van belang om ook de balansitems O2 en H2O goed in kaart te brengen.
2.3.2 Doorgevoerde verbetering
De balansitems O2 en H2O worden direct gerelateerd aan het energiegebruik en de CO2-uitstoot.
Hierbij is uitgegaan van de CO2-uitstoot en het energiegebruik berekend zoals hierboven beschreven in hoofdstuk 2.2. Net als voor de CO2-uitstoot zijn er conversiefactoren beschikbaar per type energiedrager om het energiegebruik om te rekenen naar de bijbehorende O2 inzet en vrijgekomen H2O.
Na het toepassen van de conversiefactoren wordt er nog niet volledig voldaan aan de energiebalans (inzet energiedrager + O2 = CO2 en H2O), de totale input en output zijn niet volledig aan elkaar gelijk. Om toch aan de balans te voldoen worden uiteindelijk de balansitems O2 en H2O evenredig bijgesteld. Cijfers over de CO2-uitstoot en het energiegebruik worden in deze fase niet meer aangepast. Wel kan het zo zijn dat de CO2-uitstoot en het energiegebruik uiteindelijk bij het (handmatige) inpassen nog iets wordt bijgesteld (zie hoofdstuk 2.5 voor uitgebreidere toelichting over het inpassen).
2.4 Verbeteringen specifieke goederengroepen
In de materiaalmonitor moet het aanbod en gebruik voor iedere goederengroep per definitie gelijk zijn. De verschillende onderliggende bronnen die informatie bevatten over het aanbod en het gebruik van goederengroepen sluiten echter niet één op één op elkaar aan. Daarom wordt het aanbod en het gebruik in de materiaalmonitor ingepast en worden aanbod en gebruik aan elkaar gelijkgesteld. Omdat deze inpassingen enkel worden gemaakt in de MM en niet in de MFA ontstaan er verschillen tussen beide modules.
Voor de meeste goederengroepen geldt dat het verschil tussen aanbod en gebruik beperkt is, waardoor deze eenvoudig ingepast kunnen worden. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Voor deze goederengroepen geldt dat de verschillende bronnen met informatie over het aanbod en het gebruik een verschillend beeld laten zien. Het aanbod en gebruik wijkt af en het is lastig om hier een goed beeld van te krijgen. Hieronder zullen de meest problematische goederengroepen worden toegelicht. In de meeste gevallen geldt dit probleem voor het jaar 2018, en min mindere mate voor de jaren 2014 en 2016.
2.4.1 Bron- en mineraalwater
De internationale handelsdata 2018 liet een sterke toename zien in de hoeveelheid geïmporteerd bron- en mineraalwater. Voor bron- en mineraalwater is bekend dat een deel van de invoer bestaat uit bulkwater (leidingwater) uit Duitsland, dit valt buiten de scope van de materiaalmonitor. Voorheen werd hiervoor gecorrigeerd door de invoer van bron- en mineraalwater van een specifiek relatienummer (i.e. bedrijf) vanuit Duitsland uit te sluiten. Dit resulteerde in een correctie van 5 miljard kg. Dezelfde correctie wordt ook gehanteerd in de MFA. Echter, het totale aanbod van bron- en mineraalwater is na deze correctie nog steeds te hoog. Hierdoor wordt er in de materiaalmonitor ingepast om het aanbod en gebruik aan elkaar gelijk te stellen.
Tijdens de revisie is er opnieuw gekeken naar de internationale handelsdata en is er besloten om de correctie aan te passen. Waar voorheen enkel gecorrigeerd werd op de invoer van bron- en mineraalwater uit Duitsland van één specifiek relatienummer, wordt nu de invoer uit Duitsland voor de gehele goederengroep uitgesloten. De correctie valt hiermee hoger uit, deze wordt namelijk 7 miljard kg. Na deze correctie op de brondata is het inpasverschil dat ontstond in de materiaalmonitor verdwenen. Dezelfde correctie zal ook doorgevoerd worden bij de komende revisie van de MFA om consistentie tussen de MM en MFA te waarborgen.
2.4.2 Hout primair
De binnenlandse winning van de goederengroep ‘hout primair’, en dan meer specifiek dennenhout, is erg klein in Nederland. Maar uit de internationale handelsdata bleek de uitvoer van hout primair vele malen groter dan de binnenlandse winning plus de invoer. Voorheen werd er handmatig ingepast op het aanbod en gebruik om deze in balans te brengen.
Tijdens de revisie is de internationale handelsdata nader onderzocht. Uit Eurostat cijfers, waarmee het mogelijk is om een internationale vergelijking te maken, bleek dat de Nederlandse uitvoer van dennenhout groter is dan die van Zweden en Finland samen.8) De bevindingen zijn teruggekoppeld aan de bronstatistiek en hebben geresulteerd in een bijstelling van de brondata voor de periode 2017-2019, met name de uitvoer is naar beneden bijgesteld. Voor de revisie van de materiaalmonitor 2018 is de vernieuwde brondata meegenomen. Ook was er door de bronstatistiek een correctie doorgevoerd op de invoer van cacaobonen, waardoor ook voor deze goederengroep het inpasverschil is verkleind. De vernieuwde brondata zal ook worden meegenomen in de komende revisie van de MFA.
2.4.3 Aromaten
Aromaten is de verzamelnaam voor een grote groep stoffen met een specifieke chemische verbinding (namelijk tenminste een zogenaamde benzeenring). Een deel van het probleem heeft er mee te maken dat de scope van de verschillende aromatische stoffen niet steeds hetzelfde is, zo kan de scope verschillen tussen bronnen maar ook door de tijd. Er zijn namelijk meerdere verschillende bronnen beschikbaar met informatie over het aanbod en gebruik van aromaten, zoals de energierekeningen, de aardoliebalans, internationale handelsdata, ProdCom9) , en cijfers uit de nationale rekeningen (monetair). Daarnaast zijn er tussen deze bronnen verschillen in scope, classificaties en definities; dit maakt het vergelijken van de cijfers lastig.
Bij het vergelijken van de verschillende modules van de Milieurekeningen is gebleken dat de goederengroep aromaten dubbel werd meegenomen in de materiaalmonitor. In de nationale rekeningen, waarop de bedrijfstak- en goederengroep-indeling van de materiaalmonitor is gebaseerd, is de goederengroep aromaten een aparte groep die los staat van de energiedragers. Hierdoor werden de fysieke stromen van aromaten geschat op basis van informatie uit de nationale rekeningen en data over de internationale handel in goederen. Echter, de goederengroep aromaten blijkt ook onderdeel te zijn van de energierekening en valt daarbinnen onder de zogeheten nafta’s. Hierdoor werden de aromaten onbedoeld via beide benaderingen geraamd.
Bij de revisie is gekozen om aan te sluiten op de energierekeningen. De goederengroep nafta’s is uitgesplist naar een groep aromaten en een groep “overige nafta’s”. De raming vanuit de nationale rekeningen is verwijderd. Hiermee is de dubbeltelling tenietgedaan en sluit het aanbod en gebruik goed op elkaar aan.
2.4.4 Zand, grind en klei
Ook bij zand, grind en klei zijn er verschillende bronnen die afwijkende cijfers laten zien. Het voornaamste probleem is dat er geen recente data beschikbaar is over de binnenlandse winning van delfstoffen. Recente cijfers voor 2018 worden dan ook geraamd door een ontwikkeling in te zetten die gebaseerd is op productiecijfers uit de ProdCom. In de materiaalmonitor blijkt het aanbod van zand en grind echter aanzienlijk lager dan het gebruik, waardoor hier moet worden ingepast, dit geldt met name voor 2018 en in mindere mate voor 2014 en 2016.
Vanuit de provincies en Cascade is nieuwe en recente informatie beschikbaar gekomen over de binnenlandse winning van delfstoffen tot en met 2018. Deze nieuwe informatie is ingezet en heeft de CBS-raming op basis van de ProdCom vervangen. Wel wordt de ProdCom methode nog ingezet om recentere ramingen te maken, waarvoor nog geen informatie van de provincies beschikbaar is over de daadwerkelijke winning.
Daarnaast wordt er momenteel gewerkt aan het verzamelen van de benodigde informatie van verschillende partijen zoals de provincies en Rijkswaterstaat om recente cijfers over de binnenlandse delfstoffenwinning samen te kunnen stellen. Met het oog op de circulaire economie is het van belang om de binnenlandse winning van materialen goed in beeld te hebben.
2.4.5 Kolen, smeerolie en briket en overige aardolieproducten
Uit de gemaakte analyse bleek ook dat er grote verschillen zaten in het aanbod en gebruik van een aantal energiedragers. Het ging dan met name om de energiedragers kolen, smeerolie en briket en overige aardolieproducten. De bijstellingen in specifieke energiedragers zijn in hoofdstuk 2.2 besproken. Onder andere met aanvullende data uit bijvoorbeeld de energiebalans en de aardoliebalans is het gelukt om deze onderdelen te verbeteren.
2.5 Verbeteringen in methodiek - inpassen
De materiaalmonitor volgt dezelfde regels als de monetaire aanbod- en gebruiktabellen. Dit betekent dat voor iedere goederengroep het totale aanbod gelijk moet zijn aan het totale gebruik, omdat alle aangeboden materialen in de economie ook weer ergens worden gebruikt. Op vergelijkbare wijze geldt dat voor iedere bedrijfstak het totale materiaalgebruik gelijk moet zijn aan het aanbod.
In de praktijk sluiten verschillende bronnen over aanbod en gebruik van goederen zelden perfect op elkaar aan waardoor er een verschil ontstaat tussen het aanbod en het gebruik, het zogeheten inpasverschil. Om het aanbod en gebruik op elkaar aan te laten sluiten moeten de verschillen volledig worden weggewerkt, dit noemen we inpassen. De grootste verschillen worden handmatig ingepast. Het volledig inpassen van alle bedrijfstakken en goederengroepen wordt uiteindelijk door de inpasmachine gedaan.
De inpasmachine gebruikt als input een gewichtenschema waarmee wordt aangegeven waar de inpasmachine wel of in mindere mate wijzigingen mag doorvoeren. Zo wordt er op kwalitatief goede cijfers niet ingepast, terwijl op de zwakkere cijfers meer ingepast kan worden. Dit gewichtenschema is bij de revisie ook geüpdatet. Zo wordt er nu minder ingepast op energiecijfers, afvalcijfers en balansitems, omdat deze onderdelen verbeterd zijn.
Bij het inpassen worden verschillende rekenregels gehanteerd, dit zijn regels die logischerwijs moeten gelden. Zo kan het aanbod en gebruik van goederen bijvoorbeeld nooit negatief zijn, behalve bij de voorraadvorming. Een andere rekenregel is dat, per definitie, de wederuitvoer niet groter kan zijn dan de invoer. Tijdens de revisie is de volgende rekenregel toegevoegd, de uitvoer is gelijk aan of kleiner dan de binnenlandse productie (min eventuele verandering in de voorraad). Producten die worden uitgevoerd moeten namelijk in Nederland zijn geproduceerd, immers, eventuele uitvoer van producten die zijn ingevoerd vallen onder de wederuitvoer.
3) CN-codes zijn goederengroep-codes voor de internationale handel.
4) In de PEFA-builder: “Other petroleum products incl. additives/oxygenates and refinery feedstocks”
5) Zie link.
6) Zie link.
7) Zie link.
8) Eurostat - Data Explorer (europa.eu)
9) Statistiek over de productie van industriële producten en diensten op het gebied van winning van delfstoffen en industrie.