Auteur: Ellen Webbink, Rianne Bosman, Monica Deschinger, Damien Fleur
Extra uitvraag Tegenprestatie 2023

3. Resultaat extra uitvraag

Paragraaf 3.1 gaat in op de representativiteit van de respons op de enquête. Paragraaf 3.2 beschrijft het aandeel responsgemeenten dat de tegenprestatie uitvoert, het geschatte - opgehoogde - aantal tegenprestaties in de maand maart 2023 en de representativiteit van de gekozen verslagperiode. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting van de opmerkingen die gemeenten hebben gemaakt in de enquête.

3.1 Representativiteit van de respons

Van de 342 uitgestuurde enquêtes zijn er 276 ingevuld teruggestuurd. Dit is een respons van 81 procent.

De responderende gemeenten zijn wat betreft de grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties getoetst op hun representativiteit voor alle Nederlandse gemeenten. Dit zijn tevens de in de imputatie-analyse gebruikte hulpvariabelen.

De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners (5 gemeenten)
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners (7 gemeenten)
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners (54 gemeenten)
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners (184 gemeenten)
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners (60 gemeenten)
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners (14 gemeenten)
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners (14 gemeenten)
  8. 250 000 inwoners of meer (4 gemeenten)

De minimale respons van de verschillende grootteklassen is 60 procent. Dit percentage hoort bij de kleinste grootteklasse minder dan 5 000 inwoners. Bij de grootste grootteklasse was de respons 100 procent.

In figuur 3.1.1 is voor drie groepen het relatieve aandeel per grootteklasse weergegeven: voor alle 342 aangeschreven gemeenten, voor de 276 gemeenten die hebben gerespondeerd en voor de 66 gemeenten die niet hebben gerespondeerd. De staven betreffen afgeronde percentages. Hierdoor tellen de staven niet altijd op tot 100 procent. Deze figuur laat zien dat de verdeling voor de responderende gemeenten in de meeste grootteklassen weinig afwijkt van de verdeling van alle gemeenten. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwoneraantal representatief zijn voor alle gemeenten. In de figuur is bijvoorbeeld te zien dat iets meer dan de helft van alle Nederlandse gemeenten valt in de grootteklasse 20 000 tot 50 000 inwoners. Ook bij de responderende gemeenten behoort iets meer dan de helft tot deze grootteklasse.

3.1.1 (Non-)respons naar grootteklasse gemeenten 2023
GemeentegrootteMinder dan 5 000 inwoners (%)5 000 tot 10 000 inwoners (%)10 000 tot 20 000 inwoners (%)20 000 tot 50 000 inwoners (%)50 000 tot 100 000 inwoners (%)100 000 tot 150 000 inwoners (%)150 000 tot 250 000 inwoners (%)250 000 inwoners of meer (%)
Geen respons (n=66)33185515520
Respons (n=276)12155418451
Totaal (n=342)12165418441

Daarnaast is voor de verschillende softwarepakketten die gemeenten gebruiken voor de registratie/administratie bekeken of de respons representatief is. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Voor aanlevering van de BUS worden door gemeenten vier verschillende softwarepakketten gebruikt. In figuur 3.1.2 is te zien dat ruim driekwart van de gemeenten (76 procent) gebruik maakt van softwarepakket 3. Van de responderende gemeenten gebruikt 74 procent dit pakket. Ook wat betreft het gebruikte softwarepakket voor de gemeentelijke registraties zijn de responderende gemeenten dus representatief voor alle Nederlandse gemeenten.

3.1.2 (Non-)respons naar softwarepakket 2023
Softwarepakket1 (%)2 (%)3 (%)4 (%)
Geen respons (n=66)120862
Respons (n=276)231741
Totaal (n=342)211761

3.2 Aantal tegenprestaties

Uitvoeren van de tegenprestatie

In de enquête konden gemeenten aangeven of zij de tegenprestatie uitvoeren (dus of er tegenprestaties worden opgedragen) of niet. Gezien de respons van 81 procent, is deze informatie van een groot deel van de gemeenten bekend. 

Van de 276 gemeenten die hebben gerespondeerd, hebben er 142 gemeenten aangegeven de tegenprestatie niet uit te voeren. De overige 134 gemeenten doen dit wel. Dit betekent dat 49 procent van de responderende gemeenten de tegenprestatie uitvoert. Dit ligt lager dan het percentage dat in de uitvraag van 2022 aangaf de tegenprestatie uit te voeren (55 procent). Van de 66 gemeenten die niet gerespondeerd hebben, is het niet bekend of zij in 2023 de tegenprestatie uitvoeren.

Aantal tegenprestaties

Op basis van de respons op de uitvraag en met behulp van de imputatiemethode (zie hoofdstuk 2) is een schatting gemaakt van het totaal aantal door gemeenten opgelegde tegenprestaties in Nederland in de maand maart 2023. In tabel 3.2.1 is het geschatte aantal, de relatieve marge en het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven. In deze tabel zijn tevens de resultaten van alle onderzoeken opgenomen, van 2018 tot en met 2023.

Uit het onderzoek blijkt dat er in maart 2023 naar schatting 25,2 duizend personen met een bijstandsgerelateerde uitkering waren die een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen hebben gekregen en/of uitvoerden. Na 2020 is er een daling in het aantal bijstandsgerechtigden te zien dat tegenprestatie heeft uitgevoerd of opgedragen heeft gekregen. In 2020 ging het naar schatting om 34,3 duizend personen, in 2021 om 34,2 duizend personen en in 2022 om 26,3 duizend personen.

Deze schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge. De relatieve marge in maart 2023 laat zien dat het werkelijke aantal tegenprestaties naar schatting tot 15 procent kan afwijken van de puntschatting en geeft daarmee een onder- en een bovengrens aan. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval heeft als ondergrens 21,5 duizend en als bovengrens 28,9 duizend. Dit geeft een indicatie dat de puntschatting van het totale aantal tegenprestaties binnen deze range zal liggen. Het aantal kan echter ook hoger of lager liggen.

De onzekerheid van de schatting is met 15 procent lager dan de onzekerheid van het onderzoek uitgevoerd in 2022, toen het 18 procent was.

In de tabellen is tevens het aantal personen tot de AOW-leeftijd met een algemene bijstandsuitkering in maart 2023 weergegeven. Dit waren er 397 duizend4). Rekening houdend met een 95%-betrouwbaarheidsinterval, heeft naar schatting 5,4 tot 7,3 procent van deze personen een tegenprestatie opgedragen gekregen of uitgevoerd in maart 2023. Daarmee is het geschatte aandeel personen met een tegenprestatie in maart 2023 naar verhouding iets lager dan het voorgaande jaar, toen het aandeel bijstandsontvangers met tegenprestaties met 95 procent zekerheid tussen 5,3 en 7,6 procent lag. In 2022 daalde het geschatte aandeel personen met een tegenprestatie in maart wat sterker.

Op het moment van verschijnen van deze publicatie heeft het CBS het aantal personen met een IOAW- of een IOAZ-uitkering in maart 2023 nog niet gepubliceerd. Deze aantallen zijn daarom - evenals in voorgaande jaren - niet opgenomen in de tabel en niet meegenomen in de berekening.

3.2.1 Aantal personen met een algemene bijstandsuitkering en geschat aantal personen met een tegenprestatie in de maand maart, 2018-2023
Personen met een bijstandsuitkering (tot AOW-leeftijd)Personen met een tegenprestatie1)
AantalAantalRelatieve marge95%-betrouwbaarheids-
interval
2018455 42026 2008%[24 100:28 400]
2019431 56023 3002%[22 800:23 800]
2020421 30034 30013%[29 900:38 700]
2021430 21034 20019%[27 800:40 600]
2022405 86026 30018%[21 600:30 900]
2023397 00025 20015%[21 500:28 900]

Bron: CBS
1) De geschatte aantallen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderdtallen.

Aantal opgegeven tegenprestaties

Van de 134 gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren, hebben er 123 in de enquête een aantal opgegeven. Ongeveer de helft hiervan (63 van de 123 gemeenten, 51 procent) heeft aangegeven dat het aantal tegenprestaties in maart 2023 nul was. Dit is wat minder dan in het voorgaande jaar, toen het aantal tegenprestaties nul was bij 55 procent van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoerden. 

Van de gemeenten die hebben aangegeven de tegenprestatie in maart 2023 uit te voeren, is het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties 179. Het voorgaande jaar was het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties nagenoeg gelijk, 180. Paragraaf 3.3 gaat in op de redenen hiervoor.

Representativiteit van de verslagperiode

Ongeveer 89 procent van de 134 gemeenten die in de enquête hebben aangegeven de tegenprestatie uit te voeren, zegt dat het opgegeven aantal tegenprestaties in maart 2023 representatief is ten opzichte van andere maanden in dat jaar.

Volgens de contactpersonen van 3 procent van de gemeenten is maart 2023 geen representatieve maand, omdat het aantal hoger is dan in andere maanden van het jaar. Het gaat hier om 4 gemeenten. Een nog kleiner aantal gemeenten gaf aan dat het aantal in maart juist lager lag dan in andere maanden. 

De overige gemeenten hebben niet aangeven of het aantal tegenprestaties dat zij hebben opgegeven in maart representatief is voor het jaar.

3.3 Opmerkingen van gemeenten

Bij 35 procent van de gemeenten met een ingevulde enquête is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven op de antwoorden. Het gaat om 97 gemeenten. Alle opmerkingen zijn doorgenomen en verwerkt. Deze paragraaf geeft een samenvatting. Daarbij zijn de gemeenten verdeeld in drie groepen:

A. gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren,
B. gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven of de vraag over het aantal uitgevoerde tegenprestaties niet hebben beantwoord,
C. gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven.

A. Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren
Bij de gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren is 35 maal een bruikbare toelichting gegeven. Meer dan de helft van deze gemeenten geeft aan dat het uitvoeren van de tegenprestatie niet nodig is, omdat voor een andere aanpak, vaak stimuleren, gekozen is. Een gemeente formuleerde dit als volgt:

“Bij […] vormt de tegenprestatie een onderdeel van het traject maatschappelijke participatie. Binnen dit traject wordt voor iedereen een programma op maat gemaakt. Het traject is niet vrijblijvend, maar er wordt wel zoveel als mogelijk aangesloten op de intrinsieke motivatie van de inwoner. Op deze wijze wordt er aan gewerkt om de inwoner zich zo maximaal mogelijk te laten ontwikkelen, stappen te kunnen laten zetten op de participatieladder, zo veel mogelijk in kracht te komen staan en positie in te nemen in de maatschappij. Het traject wordt uitgebreid gemonitord. Bij de trajecten maatschappelijke participatie/tegenprestatie werkt […] vooral projectmatig.”

Eén gemeente gaf aan dat het beleid rondom het uitvoeren van de tegenprestatie niet vastgelegd wordt. De contactpersoon omschreef dit als volgt:

“Wij hebben geen exacte aantallen, omdat wij niet registreren of iemand een tegenprestatie doet. Wel zetten wij in op dat iedereen die in staat is, participeert/ een maatschappelijke bijdrage levert in de samenleving.”

Bij vijf gemeenten werd expliciet aangegeven dat er in het gemeentelijk beleid voor is gekozen om geen tegenprestatie te vragen. 

Ten slotte gaf een gemeente aan dat de uitvoeringscapaciteit ontoereikend is:

“Binnen de gemeente is een Verordening in het kader van tegenprestatie vastgesteld. De huidige reguliere uitvoeringscapaciteit is niet toereikend om actief klanten op te roepen voor het vervullen en opleggen van een tegenprestatie in het kader van deze verordening. Dit neemt niet weg dat van iedereen die een bijstandsuitkering ontvangt, gevraagd wordt om naar vermogen mee te werken aan toeleiding naar werk of participatie. Een deel van de klanten participeert door het verrichten van vrijwilligerswerk en/of mantelzorg. Dit gebeurt zonder formele oplegging van een tegenprestatie zoals bepaald in de verordening. Deze activiteiten worden daarom niet als tegenprestatie geregistreerd.” 

Bij een groot deel van de gemeenten in deze groep lijkt het erop dat zij activiteiten als vrijwilligerswerk of mantelzorg niet als tegenprestatie zien.

B. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar nul tegenprestaties opgaven
Bij de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2023 een aantal van nul opgaven, was 29 maal een toelichting gegeven. De redenen lopen uiteen.

Er werd onder andere aangegeven dat tegenprestaties niet of onvolledig worden geregistreerd, waardoor er geen maandelijkse gegevens beschikbaar zijn. Een contactpersoon schreef bijvoorbeeld:

“De formulering 'en/of' bij vraag 1 is een onhandige: in onze gemeente kan het college een tegenprestatie verplichten, maar daar is nog in geen enkel geval voor gekozen. Veel uitkeringsgerechtigden verrichten echter wel werkzaamheden die als tegenprestatie aangemerkt kunnen worden, zoals vrijwilligerswerk of mantelzorg. Wij registreren dat niet sluitend en kunnen dus niet exact aangeven wie zonder verplichting wel een tegenprestatie heeft uitgevoerd (de 'of' variant). We hebben de vraag daarom nu zo uitgelegd dat we alleen de verplichte tegenprestatie opgelegd hebben gekregen en eventueel ook hebben uitgevoerd (de 'en' variant). In ons geval is dat dus 0.”

Door een ander gedeelte van de gemeenten werd aangegeven dat de tegenprestatie niet als zodanig wordt geregistreerd. Bij meerdere gemeenten blijkt uit de toelichting dat de gehanteerde definitie van een tegenprestatie een rol speelt. Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven kunnen de regels over de tegenprestatie verschillen tussen gemeenten. Deze gemeenten gaven wellicht een aantal van nul op omdat zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie zien of niet als tegenprestatie registreren, een voorbeeld hiervan is:

“In verordening en beleid is in 2015 vastgelegd dat het bij gemeente […] mogelijk is om de tegenprestatie op te leggen. In de praktijk bieden we maatwerk. Dat betekent dat de begeleiding en aanpak afhankelijk is van de situatie van de inwoner. Vaak is een gedeeltelijke ontheffing met re-integratieplicht passend. Op deze manier kunnen de inwoners ‘groeien’ richting uitstroom, door bv. in de inzet van een re-integratietraject, een werkervaringsplaats of vrijwilligerswerk. Door het groei-element en meer structurele karakter in deze instrumenten wordt dit vaker verkozen, boven de tegenprestatie. Dit is tevens vastgelegd in de Beleidsregel tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ […] 2015, paragraaf 3.1: ‘De re-integratie-activiteiten en werk gaan vóór op de tegenprestatie. Van een belanghebbende die actief is met een re-integratie-activiteit of die naar vermogen werkt wordt geen tegenprestatie verlangd’. Dit betekent dat we de tegenprestatie “officieel” niet hebben toegepast, maar er anders (en volgens ons beter) mee omgaan. Vrijwilligerswerk geeft een meer structureel karakter dan de tegenprestatie.”

Verder zijn er gemeenten waarbij naar voren komt dat er ondanks een verordening, in de praktijk geen tegenprestatie wordt uitgevoerd. Een gemeente beschreef dit als volgt:

“De tegenprestatie is in de praktijk niet opgelegd. Kandidaten blijken zelf in staat te zijn om een nuttige activiteit te vinden waardoor het niet nodig is om een tegenprestatie op te leggen.”

Uit bovenstaand citaat blijkt eveneens dat ook in deze groep vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak niet door gemeenten als tegenprestatie wordt geregistreerd. 

Ook zijn er gemeenten waarbij wordt aangegeven dat de tegenprestatie als een uiterst middel wordt gezien. Dit werd als volgt omschreven door een contactpersoon:

“Het opleggen van een tegenprestatie is beleidsmatig wel opgenomen in de re-integratie verordening en kan dus worden toegepast. In de praktijk komt dit echter maar zelden voor omdat er vooral eerst samen met cliënt wordt gekeken naar mogelijkheden. Daarbij bestaan er andere mogelijkheden die beter aansluiten bij de mogelijkheden van cliënt waarbij hetzelfde doel kan worden gerealiseerd als de tegenprestatie. Het opleggen van een tegenprestatie geldt dan ook als laatste optie. Deze werkwijze is vastgelegd in het gemeentelijk beleid.“ 

Daarnaast zijn er gemeenten die aangeven dat het opleggen van een tegenprestatie niet nodig geweest is. Dit omschreven de contactpersonen als volgt:

“Ons beleid omtrent tegenprestatie is vastgelegd in de Verordening Tegenprestatie en Nadere regels Re-integratie. Kort gezegd hoeven inwoners die in een re-integratietraject zitten, al vrijwilligerswerk doen, mantelzorger zijn, een parttimebaan hebben, een vrijstelling van de arbeidsplicht hebben vanwege zorg voor kind(eren) onder 5 jaar of om een andere reden ontheven zijn van de arbeidsplicht, geen tegenprestatie te verrichten. Op dit moment behoren al onze bijstandsgerechtigden tot één van de genoemde categorieën.”

Ten slotte wordt er in sommige gemeenten een andere definitie van de tegenprestatie gehanteerd:

“We kunnen dit niet uit ons systeem halen. Dit komt mede omdat we de tegenprestatie niet dwingend opleggen d.m.v. een beschikking. Op positieve wijze stimuleren we dat alle mensen die een uitkering ontvangen naar vermogen participeren. Dat kan door het volgen van hulpverlening, het volgen van activiteiten ter sociale activering, vrijwilligerswerk, re-integratieactiviteiten, parttime werk. Zo doen bijna alle bijstandsgerechtigden iets 'nuttigs' en volgen we de bedoeling van de tegenprestatie.”

Naast de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2023 een aantal van nul opgaven, zijn er 11 gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar geen aantallen hebben genoemd. Hieronder volgt een selectie van hun verklaringen:

“Iedere cliënt met arbeidsverplichting volgt een actief re-integratietraject. Voor hen geldt dus niet de tegenprestatie. Er vindt geen maandelijkse registratie plaats.”

“Wij kennen geen projectmatige tegenprestatie. Zoals b.v. papierprikken in andere gemeentes. Bij ons is de afspraak dat iedere klant iets naar vermogen terug doet voor zijn uitkering. Dat is voor de ene klant een hulpverleningstraject, de ander vrijwilligerswerk, een WEP enz. Dit zien we als een tegenprestatie maar leggen we niet zo op en leggen we dus ook niet zo vast.”

“Wij registeren de tegenprestatie niet. Wel worden de inwoners in het algemeen gemotiveerd tot actie. Het aantal vrijwilligersplekken, werkervaringsplekken en activeringstrajecten worden wel vastgelegd.”

“Wij leggen wel dingen vast m.b.t. tegenprestatie. Maar het gebeurt op meerdere plaatsen. Daarom is het erg lastig dit in aantallen etc. te vatten. Bovendien is het maar de vraag of de registraties die er zijn goed bijgehouden zijn of worden. Om hier grip op te krijgen moet er heel veel veranderd worden in de werkwijze.”

C. Gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven
In deze groep werd 22 maal door de gemeente een toelichting gegeven. Sommige gemeenten gaven aan dat zij alleen over informatie beschikken over de daadwerkelijk verrichte tegenprestatie en niet over hoeveel bijstandsgerechtigden in die periode een tegenprestatie opgedragen hebben gekregen. De opgevoerde aantallen van deze gemeenten voor maart 2023 gaan dan ook alleen over de daadwerkelijk uitgevoerde tegenprestatie. Anderen zijn op basis van hun administratie alleen in staat om informatie te verstrekken over het aantal opgelegde tegenprestaties. 

“Het is mij niet bekend hoeveel mensen in maart te horen hebben gekregen dat zij verplicht zijn een tegenprestatie uit te voeren. Dit is het aantal dat daadwerkelijk tegenprestatie heeft verricht.”

“Wij registreren in de database met ingang van wanneer (en welke) tegenprestatie(s) wordt/en opgelegd (en eventueel een einddatum). Wat niet in de database wordt vastgelegd is wanneer een bijstandsgerechtigde hiervan op de hoogte wordt gesteld en of de activiteit daadwerkelijk is verricht; deze gegevens staan alleen in documenten (rapportages, e.d.).”

Verder betrof de toelichting vaak een verantwoording van wat geteld is als tegenprestatie. Daaruit blijkt dat in deze groep een ruimere definitie wordt gehanteerd, waardoor vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak juist wel als tegenprestatie worden gezien. Een voorbeeld hiervan is:

“[Gemeente] zet in op meedoen. Basis is de verordening tegenprestatie. Meedoen is een re-integratietraject volgen, vrijwilligerswerk doen of mantelzorg verrichten. Niet iedereen doet nu nog mee. Dit doordat klanten een volledig ontheffing arbeidsverplichting hebben of nog voor beoordeling daarvoor staan, recht op ontheffing hebben als alleenstaande ouder, of door nog lopende handhavingsgesprekken. […] In de loop van de tijd zullen […] de definities van meedoen worden aangepast.”

Meerdere gemeenten gaven een verklaring voor het lage aantal bijstandsgerechtigden dat een tegenprestatie heeft uitgevoerd of opgedragen heeft gekregen:

“Wij vragen van onze nieuwe klanten dat zij een Tegenprestatie doen, maar wij zien tegenwoordig dat veel klanten vanwege zorgtaken en/of medische problemen niet in staat zijn om de Tegenprestatie op dat moment uit te voeren. Wij komen er later in hun traject weer op terug.”

“In de gemeente zijn veel klanten actief bezig met een re-integratietraject of zijn gedeeltelijk aan het werk en hebben om die reden een tijdelijke vrijstelling van de tegenprestatie. Daarom zijn er niet veel mensen die een tegenprestatie opgelegd hebben gekregen of bezig zijn met een tegenprestatie.”

4) In 2023 is de AOW-leeftijd 66 jaar en 10 maanden.