1. Inleiding
1.1 Achtergrond
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft informatie nodig over de uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand. Een deel van deze uitgaven wordt door gemeenten maandelijks aangeleverd in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). In de BUS worden echter niet alle uitgaven aan bijzondere bijstand geregistreerd, maar alleen de uitgaven op persoonsniveau. Uitgaven aan projectmatige verstrekkingen en/of betalingen in natura ontbreken daardoor in de BUS. Over de periode 2010 tot en met 2020 is daarom jaarlijks een extra uitvraag gedaan bij gemeenten om het uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand in het verslagjaar volledig in kaart te brengen. In het verlengde hiervan wil SZW ook weten hoe groot het totale bedrag is dat in 2021 aan bijzondere bijstand is besteed. Daarom is ook voor het verslagjaar 2021 een extra uitvraag gedaan.
Daarnaast heeft SZW verzocht om extra gegevens te verzamelen over de uitgaven die zijn gedaan in het kader van de noodmaatregel Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). De TONK is in 2021 ingevoerd om huishoudens te ondersteunen die door de COVID-maatregelen in ernstige financiële problemen kwamen. De TONK liep in eerste instantie van 1 januari tot en met 30 juni 2021, en is verlengd tot en met 30 september 2021. SZW wil graag weten of deze uitgaven, zoals door SZW en het CBS is gecommuniceerd, door gemeenten zijn geregistreerd in de BUS onder de bijzondere bijstand en onder welke clusters dit gebeurde.
Deze publicatie gaat in op de gehanteerde methode van het onderzoek en geeft een beschrijving van de uitkomsten van de extra uitvraag.
1.2 Onderzoeksvragen
Het doel van dit onderzoek is:
- Vaststellen van het totaalbedrag dat gemeenten in één verslagjaar uitgeven aan bijzondere bijstand, met een uitsplitsing van dit bedrag naar de diverse clusters en het schatten van de uitgaven aan woninginrichting en beschermingsbewind.
- In kaart brengen hoe gemeenten zijn omgegaan met registratie van de TONK.
1.3 Leeswijzer
De publicatie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt de methode van de extra uitvraag beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de uitkomsten. Tot slot is de conclusie van het onderzoek opgenomen in hoofdstuk 4.