3. Bevindingen
3.1 Kwaliteit
Het is niet uitgesloten dat de respondenten objecten hebben doorgegeven die voor dit onderzoek niet als tijdelijke woningen worden gezien (bijvoorbeeld stacaravans) of dat zij juist tijdelijke woningen hebben gemist. De uitkomsten zijn daarom afhankelijk van de kwaliteit van de door de gemeenten doorgegeven responsgegevens. Voor 16 gemeenten is respons aangepast op basis van het opgegeven commentaar. 63 procent van de aangeschreven gemeenten hebben nul tijdelijke woningen opgegeven voor de eerste helft 2021. Deze zogenaamde nul-respons bedroeg 52 procent voor 2019. Dit betekent dat in eerste helft 2021 16 procent van de aangeschreven gemeenten hebben aangegeven vergunningen voor tijdelijke woningen te hebben verleend (100 procent aangeschreven gemeenten min 22 procent non-respons min 63 procent nul-respons = 15 procent). In de vorige uitvraag (over de periode 2019) was dat percentage bijna twee keer zo hoog (30 procent).3.2 Aantal vergunde tijdelijke woningen
Op basis van de opgehoogde gegevens, blijkt in 2020 voor 2 168 tijdelijke woningen een bouwvergunning te zijn verleend met een marge van 68. Dit betekent dat op basis van de verzamelde cijfers met 95 procent zekerheid gesteld kan worden dat tussen de 2 100 en 2 236 tijdelijke woningen zijn vergund.15) Ter vergelijking is in Nederland in dezelfde periode in totaal voor respectievelijk 67 151 (verslagjaar 2020) woningen een vergunning verleend.16) Een klein deel van deze vergunde woningen betreft daarmee vergunde tijdelijke woningen.17)
2019 | 2020 | 2021 1e helft | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
aantal (geschat) | marge | aantal (geschat) | marge | aantal (geschat) | marge | |
Nederland | 2.726 | 81 | 2.168 | 68 | 1.372 | 56 |
Groningen | 54 | 0 | 70 | 5 | . | . |
Fryslân | 7 | 0 | 50 | 13 | . | . |
Drenthe | 108 | 6 | 39 | 13 | . | . |
Overijssel | 58 | 13 | 90 | 16 | . | . |
Flevoland | 82 | 0 | 173 | 0 | . | . |
Gelderland | 260 | 36 | 195 | 34 | . | . |
Utrecht | 616 | 32 | 282 | 13 | . | . |
Noord-Holland | 468 | 51 | 315 | 30 | . | . |
Zuid-Holland | 315 | 21 | 177 | 29 | . | . |
Zeeland | 251) | 18 | 35 | 7 | . | . |
Noord-Brabant | 662 | 23 | 534 | 26 | . | . |
Limburg | 71 | 10 | 209 | 15 | . | . |
1)Doordat het responspercentage in sommige provincies laag is, is de relatieve marge rond de geschatte waarde hoog. De betrouwbaarheid is daarmee laag. Dit geldt voornamelijk voor Zeeland in 2019 en voor Drenthe en Fryslân in 2020. |
In de eerste helft van 2021 is voor 1 372 (met een marge van 56) tijdelijke woningen een vergunning verleend. Ter vergelijking is in dezelfde periode voor 37 863 (verslagperiode eerste helft 2021) woningen een vergunning verleend.18) Helaas konden de cijfers over de eerste helft van 2021 niet naar provincies worden uitgesplitst vanwege een te lage betrouwbaarheid.
Op provincieniveau is Noord-Brabant in 2020 de grootste met 534 (met een marge van 26) vergunde tijdelijke woningen. Dit wordt voor een groot deel verklaard door twee grote projecten in de gemeenten Tilburg (200 woningen) en ’s-Hertogenbosch (123 woningen). In Utrecht en Noord-Holland liggen de aantallen op respectievelijk 282 (marge 13) en 315 (marge 30) woningen.
Voor heel Nederland geldt dat de daling van het aantal vergunde tijdelijke woningen tussen 2019 en 2020 statistisch significant is. De absolute gepubliceerde marges kunnen namelijk worden gebruikt om de mutaties tussen de jaarcijfers te duiden. Als de absolute marges van de schattingen van verschillende jaren niet overlappen, dan is er sprake van een statistisch significante (stijgende of dalende) trend.19) Dit betekent dat ondanks een stijgend aantal vergunde woningen in die periode, het aantal vergunde tijdelijke woningen in de onderzochte periode is verminderd. De ontwikkeling tussen 2019 en 2020 is voor alle provincies significant met uitzondering van Gelderland en Zeeland.
3.3 Kenmerken
Ruim zeven op de tien vergunde tijdelijke woningen ontstaat door nieuwbouw. Dit geldt voor alle onderzochte periodes. Inzoomen op de afzonderlijke periodes levert geen ander beeld op.
Soort pand | Column1 |
---|---|
Nieuwbouw | 71 |
Verbouw | 29 |
In 2019 waren overheid of woningcorporaties voor 38 procent de opdrachtgever voor de bouw van tijdelijke woningen. De groep Overige opdrachtgevers was goed voor een andere 36 procent in dat jaar. Het gaat hier om een diverse groep zoals bijvoorbeeld particuliere opdrachtgevers en school- of maatschappelijke stichtingen. Bij particuliere opdrachtgevers gaat het veelal om koopwoningen voor eigen bewoning of om mantelzorgwoningen. In 2020 vormen bouwers voor de markt de grootste categorie. De stijging van het aantal tijdelijke woningen in opdracht van de bouwer is echter niet statistisch significant. De categorie overheid of woningcorporaties heeft relatief gezien iets minder aandeel in het totaal. De daling van het aantal tijdelijke woningen in opdracht van overheid of woningcorporaties is statistisch significant.
2019 (%) | 2020 (%) | |
---|---|---|
Overheid of woningcorporatie | 38 | 35 |
Bouwers voor de markt | 27 | 36 |
Overige opdrachtgevers | 36 | 29 |
2020, 1e halfjaar (%) | 2020, 2e halfjaar (%) | |
---|---|---|
Woningcorporatie | 33 | 43 |
Bouwers voor de markt | 42 | 17 |
Overige opdrachtgevers | 15 | 27 |
Overheid | 9 | 13 |
Bij de nieuwe uitvraag zijn de woningcorporaties als een aparte categorie opgenomen. Voor de 2de helft van 2020 blijkt deze groep op de tweede plaats te staan (33 procent) in het relatief belang, direct na bouwers voor de markt (42 procent). In de eerste helft van 2021 is het beeld omgedraaid. De gemeenten gaven vaker aan dat woningcorporaties de opdrachtgevers waren (43 procent).
Meer dan de helft van de nieuw te bouwen tijdelijke woningen was in 2019 bedoeld voor studenten. Slechts 1 procent van de tijdelijke woningen was in 2019 bedoeld voor arbeidsmigranten en/of seizoenarbeiders. Het overige deel was voor zeer uiteenlopend gebruik, die grotendeels aansluit bij de overige opdrachtgevers: particuliere bewoning en mantelzorg. Verder werden jonge starters, spoedzoekers, ouderen en kleine gezinnen genoemd. In 2020 is het aandeel woningen voor studenten veel minder groot en komt het overgrote deel van de woningen voor rekening van de categorie Overige.
Doelgroep | 2020 (%) | 2019 (%) |
---|---|---|
Studenten | 24 | 54 |
Arbeidsmigranten/ seizoenarbeiders | 3 | 1 |
Overige | 74 | 45 |
Over de tweede helft van 2020 was het mogelijk om een meer gedetailleerde uitsplitsing te maken naar de doelgroep. Spoedzoekers, studenten en woonstarters vormden de voornaamste doelgroepen voor tijdelijke woningen in de tweede helft van 2020. Helaas leende de data zich er niet voor om deze uitsplitsing voor de eerste helft 2021 te maken omdat er geen betrouwbare schatting mee kon worden gemaakt.
Doelgroep | Column1 |
---|---|
Spoedzoekers | 27 |
Studenten | 24 |
Woonstarters | 21 |
Overige | 8 |
Uitstroom | 6 |
Statushouders | 6 |
Gemengd | 4 |
Mantelzorger | 3 |
Arbeidsmigranten/ seizoenarbeiders | 1 |
Een vergund object met woonfunctie (woning) kan meerdere wooneenheden bevatten waar meerdere huishoudens zouden kunnen verblijven. Vorig jaar is hier niet naar gevraagd. Om daar meer zicht op te krijgen is daar in deze uitvraag wel naar gevraagd. In slechts een paar gemeenten was dit het geval in de periode juli 2020 – juli 2021. Zo zijn er in een gemeente in de eerste helft van 2021 voor 18 woningen vergunningen verleend waarbij sprake is van ongeveer 75 wooneenheden. Deze woningen waren bedoeld voor arbeidsmigranten. Een andere gemeente heeft aangegeven wooneenheden te hebben vergund voor gemengd gebruik: er is voor 6 woningen een vergunning verleend waarbij sprake is van 141 wooneenheden in de periode van de tweede helft 2020. Op basis van de binnengekomen respons bleek het echter niet mogelijk om een betrouwbaar aantal wooneenheden te schatten voor heel Nederland.
3.4 Aanbevelingen
1. Op basis van het commentaar dat de gemeenten hebben gegeven in de enquête en het aantal terugbelverzoeken lijkt het erop dat de gemeenten erg worstelen met de definitie van tijdelijke woningen. Bij 16 gemeenten is de respons door het CBS aangepast op basis van hun commentaar zonder contact met de desbetreffende gemeenten op te nemen. Met meerdere gemeenten is contact geweest om duidelijkheid te scheppen over de definities, omdat er vragen over de definities waren gesteld in de enquête of omdat er expliciet contact is gezocht met het CBS. De aanbeveling voor het vervolg is om een mogelijkheid te onderzoeken om de huidige definitie meer inzichtelijk te maken door middel van bijvoorbeeld een beslisboom. Deze beslisboom kan als apart informatieblad/infographic worden ontworpen en verspreid. Een andere mogelijkheid is om de te ontwerpen beslisboom te integreren in de huidige enquête.2. Daarnaast verdient de hoge nul-respons dit jaar nader onderzoek. Het is aan te bevelen om steekproefsgewijs met een aantal gemeenten met nul-respons contact op nemen om de respons te verifiëren. Deze actie kan gezamenlijk met de eerste aanbeveling worden uitgevoerd. Van de 4 grootste gemeenten heeft bijvoorbeeld alleen Amsterdam aangegeven vergunningen te hebben verleend voor tijdelijke woningen in de periode juli 2020- juli 2021. Met Den Haag is meerdere keren contact geweest waarbij 0 respons geverifieerd is. Met Rotterdam en Utrecht is geen contact geweest. Vorig jaar hebben deze twee gemeenten wel aangegeven vergunningen te hebben verleend voor tijdelijke woningen. Deze actie kan eventueel beperkt worden tot een aantal grotere gemeenten of tot gemeenten die in alle uitvragen 0-respons hebben geleverd. Terugkoppeling aan de gemeenten bij twijfel over cijfers viel niet binnen de scope van dit onderzoek. Daarnaast is er veel tijd gestoken in het terugbellen van de gemeenten die zelf contact met ons zochten. Het is aan te bevelen om bij twijfel grotere gemeenten of steekproefsgewijs gemeenten te benaderen om inzicht te verkrijgen waar de gemeenten tegen aanlopen bij het invullen van deze nieuwe uitvraag. In die gevallen kunnen wij ze ook helpen en eventueel informatie ophalen voor de eventuele aanpassing van de vragenlijst. Op die manier kunnen wij het voor hen toegankelijker en begrijpelijker maken.
3. Er is wat aandacht besteed in dit rapport aan de ontwikkelingen tussen de verslagjaren 2019 en 2020. De vraag is in hoeverre deze informatie over de trends inhoudelijk interessant is. Het verlenen van vergunningen voor tijdelijke woningen is beperkt. Het is echter interessant om een schatting te maken van het landelijk totaal aantal tijdelijke woningen in de gehele waargenomen periode (dus 2019- huidig verslagjaar). Voor de non-responderende gemeenten wordt voor elke uitvraag een aparte schatting gemaakt. Dit gebeurt per publicatieperiode. De getallen kunnen daarom niet zonder meer worden opgeteld. Om iets te kunnen zeggen over het landelijk totaal aantal vergunde tijdelijke woningen in de gehele waargenomen periode zijn extra werkzaamheden vereist, zoals het maken van nieuwe schattingen en de bijbehorende controles.
4. Het huidige onderzoek is gericht op de vergunningverlening. Om iets te kunnen zeggen over de realisatie van tijdelijke woningen zijn gegevens op microniveau noodzakelijk. Op die manier kan de woning door de tijd gevolgd worden op basis van de gegevens uit de BAG. Hiervoor zal een aparte uitvraag opgezet moeten worden. Het opvragen van het kenmerk van de betreffende vergunning lijkt de grootste opbrengst op te leveren. Een verplichting vanuit BZK om hieraan mee te werken zal daarbij voor enkele gemeenten waarschijnlijk wel noodzakelijk zijn.
5. Op basis van de binnengekomen respons bleek het niet mogelijk om een uitsplitsing te maken naar het type woning en om een betrouwbaar aantal wooneenheden te schatten voor heel Nederland, terwijl het een zeer relevant gegeven is, voornamelijk als het om bepaalde doelgroepen gaat zoals arbeidsmigranten of studenten. Daarom is het aan te bevelen om hier nader onderzoek te doen.
In opdracht van BZK zullen de cijfers worden geactualiseerd in 2022. Volgend jaar zullen de gegevens apart worden uitgevraagd over de tweede helft van 2021. Dit gebeurt in januari 2022
Daarnaast worden volgend jaar de gegevens uitgevraagd over de eerste helft van 2022 in juli 2022.
15)De marges zijn sterk afhankelijk van het respons-percentage. Provincies die procentueel de minste respons-gemeenten hebben, hebben over het algemeen een hogere marge.
16)Zie StatLinetabel Bouwvergunningen woonruimten; aantal en index. Dit betreft voorlopige cijfers die nog kunnen wijzigen.
17)De vergelijking kan niet 1 op 1 worden gemaakt, omdat bij tijdelijke woningen ook objecten met onzelfstandige wooneenheden worden meegeteld, terwijl deze in de StatLinetabel Bouwvergunningen woonruimtes onder een aparte categorie vallen. Daarnaast worden bij statistiek bouwvergunningen enkel vergunningen meegenomen waar een bouwsom van minimaal 50 000 euro bij gemoeid is.
18)Zie StatLinetabel Bouwvergunningen woonruimten; aantal en index. Dit betreft voorlopige cijfers die nog kunnen wijzigen.
19)Bijvoorbeeld: voor totaal Nederland geldt dat er 2 726 tijdelijke woningen zijn vergund in 2019. De 95%-betrouwbaarheidsmarge eromheen lag tussen 2 645 en 2 807. Voor 2020 geldt dat er voor 2 168 tijdelijke woningen een vergunning is verleend. De 95%-betrouwbaarheidsmarge eromheen lag tussen 2 100 en 2 236. Deze twee betrouwbaarheidsintervallen overlappen elkaar niet en hiermee is het verschil tussen 2019 en 2020 statistisch significant.