Hoe brachten Nederlanders vroeger hun vakantie door?

Man en vrouw onder parasol aan het strand
© Hollandse Hoogte / Flip Franssen
Vanaf 1940 boorde het CBS nieuwe informatiebronnen aan met steekproefonderzoek. Een goed alternatief voor de dure en tijdrovende volkstellingen die het statistiekbureau al vanaf 1899 organiseerde. In 1947 werd het eerste steekproef-vakantieonderzoek gedaan, in 1955/1956 het eerste tijdsbestedingsonderzoek. Voor het tijdsbestedingsonderzoek kwamen de CBS-onderzoekers bij mensen thuis, in arbeidersgezinnen, bij boeren, bij gereformeerde jongelingen in een Friese plattelandsstad. En ze spraken jongeren in Emmeloord, die vooral snakten naar wat eenvoudige café-gezelligheid.
Lang ontbrak de specifieke kennis om betrouwbaar en representatief steekproefonderzoek te doen. Speciaal voor dit doel werd in augustus 1940 de Nederlandse Stichting voor Statistiek (NSS) opgericht. De oprichting van de NSS zorgde ervoor dat de statistiek breder werd ingezet dan alleen voor beleidsstatistieken. In 1949 verscheen het eerste onderzoek naar de ruimtelijke aspecten van het vakantiegedrag, ruim 10 jaar later was er het eerste tijdsbestedingsonderzoek.

Familiebezoek belangrijkste vakantiemotief

Het NSS deed het vakantieonderzoek in opdracht van de Rijksdienst voor het Nationale Plan. Met de uitkomsten hoopte de dienst een indruk te krijgen van het noodzakelijke voorzieningenniveau. In totaal zijn 22,4 duizend personen uit 6,1 duizend gezinnen ondervraagd over hun vakantiegedrag.
Voor een indruk: de grote aantallen trokken naar de Veluwe en de badplaatsen, de welgestelden gingen relatief vaak naar het buitenland. Eén van de markante uitkomsten was dat familiebezoek veruit het belangrijkste vakantiemotief was, de mogelijkheid van goedkoop logies één van de voornaamste redenen. Bijna zes op de tien vakantiegangers trokken naar familie. Het bracht de NSS-onderzoekers tot de overtuiging dat deze groep vakantiedeelnemers niet vrij waren in de keuze van de vakantiebestemming. Zij suggereerden dat een betere vakantiespreiding een oplossing zou kunnen zijn om de beschikbare logiescapaciteit beter te benutten.

Onderzoek naar structuur van toerisme

Het CBS heeft het onderzoek naar de vakantiebesteding van huishoudens voortgezet in 1954 en 1960. Dat was panelonderzoek onder enkele tienduizenden personen. In 1964 vond een beperkt steekproefonderzoek naar de vakantiebesteding plaats onder 2 000 personen, onder meer om te onderzoeken of het zou lukken om dat te doen met mark sensing, het verstrepen van ponskaarten met een elektrografisch potlood, dat de verwerking van de enquêtes vergemakkelijkte. Met ingang van 1969 verscheen een beperkt vakantie(bestedings)onderzoek eenmaal per jaar. Daarnaast werd eenmaal in de vier jaar een groter onderzoek gedaan naar de structuur van het toerisme. Vanaf 1992 komen de vakantiecijfers uit het Continu Vakantie Onderzoek.


De meeste mensen trokken naar de Veluwe en de badplaatsen, de welgestelden gingen relatief vaak naar het buitenland


Tijdsbesteding

Het onderzoek Vrije-tijdsbesteding in Nederland. Winter 1955/’56 (publicatie in 1959) was een onderzoek in de beste traditie van de sociografie. Het onderzoek was gedaan in de maanden oktober 1955 tot januari 1956. Een groep van 10 500 Nederlanders is gevraagd hoe zij de vorige avond, middag of ochtend hadden doorgebracht. Het onderzoek moest inzicht verschaffen in de besteding van 60 uur sociaal-onverplichte tijd per week. Dat waren de uren van half zes ’s middags tot twaalf uur ’s avonds, alle zeven avonden van de week, van de zaterdagmiddag van twaalf uur tot half zes en van de zondag van ’s morgens acht uur tot ’s middags half zes. De uitwerking van een groot aantal vrije interviews gaven de enquêteresultaten kleur. Daarvoor zochten de CBS-onderzoekers de mensen op tijdens de besteding van hun vrije tijd. Ze kwamen in arbeiders- en middenstandsgezinnen in de grote steden en op het platteland, bij boeren, op een bijeenkomst van een gereformeerde jongelingenvereniging in een Friese plattelandsstad. Ze spraken fabrieksmeisjes tijdens een cursusavond Zonnebloemwerk, leerlingen van protestants-christelijke en rooms-katholieke scholen en jongeren in een modern restaurant in Emmeloord.

Weinig puf

Wie de onderzoeken leest, krijgt vooral de indruk dat mensen zich buiten het werk erg verveelden. Een tiental textielarbeiders, voormalige kleine boeren en boerenarbeiders, waardeerde de vaste werktijden van 40 uur per week en het vaste loon. Ondanks dat ze soms wel 15 kilometer van de fabriek woonden en lang moesten reizen naar hun werk, hadden ze naar eigen zeggen veel vrije tijd. De meesten brachten die door met werken: seizoenswerk in de landbouw zoals aardappelen rooien, of met een eigen bedrijfje. Extra geld was altijd welkom. De mannen die niet werkten, hingen wat rond het huis, werkten in de moestuin, of keken hoe het gewas bij de buurman erbij stond. Veel puf hadden ze ook niet meer na het werk in de fabriek: ‘Je doet wel niet veel, eigenlijk is het kinderachtig werk met die draadjes, maar daarna blijf je toch erg suf.’ De ploegendiensten lieten geen uitbundig verenigingsleven toe. Twee van de tien zongen in een koor, één was actief in een buurtvereniging. Verveling dreigde, de radio was in de vrije tijd hun trouwste vriend. Ze kenden alle programma’s. Lezen deden ze niet. Vakanties brachten ze meestal thuis door. Dan knapten ze het eigen huisje wat op, of ze gingen naar familie.


Hun vrije tijd brachten de meesten door met werken: seizoenswerk in de landbouw of met een eigen bedrijfje


Uit verveling naar school

De jongeren zelf vonden het in de Noordoostpolder maar een dooie boel. Eenmaal per week konden zij naar een film, eens in de drie maanden naar een toneelstuk. De straten waren ’s avonds uitgestorven, de patatkraam ging al om elf uur ’s avonds dicht. Uit verveling gingen ze maar naar school. Een van de jongens ging naar de landbouwwinterschool, een ander naar de avondschool voor monteurs en een derde studeerde voor het middenstandsdiploma. Je kon per slot van rekening niet de hele avond aan je motor prutsen. Een vierde jongen was van ’s morgens acht tot ’s avonds tien uur aan het werk, ‘om maar wat te doen te hebben.’ De programma’s van de kunstkringen vonden ze te cultureel. ‘Zij snakken naar minder high-brow café-gezelligheid en een druk bezochte pantoffelparade’, schreef het CBS. Er werd weliswaar veel gedaan voor de opgroeiende jongeren, bijvoorbeeld door de kunstkringen, maar daar taalden de jongeren niet naar.

Permanent Onderzoek Leefsituatie

Het tijdsbestedingsonderzoek is in tien afleveringen gepubliceerd. Het onderzoek is herhaald in 1962 (Vrijetijdsbesteding in Nederland, 1962–1963, 1964–1965). In 1974 is voor het eerst een algemeen leefsituatieonderzoek gehouden, dat sindsdien elke drie jaar is herhaald. Dit onderzoek is later voortgezet op een doorlopende basis in het Doorlopend Leefsituatieonderzoek (DLO). Begin jaren tachtig ontwikkelde het CBS het Tijdsbestedingsonderzoek. In het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) zijn vanaf 1997 deze survey-onderzoeken, met nog een aantal andere, geïntegreerd. In 2009 zijn de modules gezondheid, participatie en milieu van het POLS-onderzoek als afzonderlijke onderzoeken voortgezet.

Bronnen

Onderzoek naar de vacantiebesteding buiten de woonplaats in 1947. Rijksdienst voor het Nationale Plan (Z.p., 1949)
Vrije-tijdsbesteding in Nederland. Winter 1955/’56. CBS (Zeist, 1959)