Pleidooi voor consistente inkomensongelijkheidcijfers
Gini-coëfficiënt
De bijna 8 miljoen huishoudens in Nederland hebben niet allemaal hetzelfde inkomen. Hoe groot de verschillen zijn, wordt uitgedrukt in een cijfer tussen de 0 en de 1, de Gini-coëfficiënt. 0 Betekent dat ieder huishouden hetzelfde inkomen heeft. 1 Staat voor maximale ongelijkheid: één huishouden beschikt over alle inkomen, de andere huishoudens hebben niets. In Nederland is de Gini-coëfficiënt al jaren stabiel en laag (0,29) in vergelijking met andere Europese lidstaten.
Trendbreuk
Met het inkomensongelijkheidcijfer is wel iets opvallends aan de hand. Onderzoeker Ferdy Otten van het CBS: ‘Wij baseren dit cijfer op inkomensgegevens die afgeleid worden uit gegevens van de Belastingdienst. We beschikken over inkomensgegevens vanaf 1977, maar omdat de Belastingdienst in 2001 overstapte op een nieuw systeem zit er een trendbreuk in het inkomensongelijkheidcijfer. De cijfers van voor en na 2001 zijn niet goed met elkaar te vergelijken.’ Een jaar geleden brak Koen Caminada, hoogleraar empirische analyse van sociale en fiscale regelgeving van de Universiteit Leiden, een lans voor een consistente reeks inkomensongelijkheidcijfers. ‘Dat is belangrijk voor ons onderzoek’, legt Egbert Jongen uit, onderzoeker bij het CPB en universitair hoofddocent aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. ‘Er is veel maatschappelijk debat over inkomensongelijkheid. Is deze op de langere termijn nu wel of niet toegenomen? Er is maar één manier om dat goed vast te stellen en dat is met een consistente cijferreeks van het CBS.’
‘Wij zouden heel blij zijn met cijfers over vermogensongelijkheid door de tijd heen’
Scherp houden
Tijdens de bijeenkomst waarbij ook onderzoekers van andere universiteiten, de Nederlandsche Bank, het CPB, een aantal ministeries en Netspar aanwezig waren, is besproken hoe de trendbreuk aangepakt wordt. Ook andere suggesties voor de inkomensstatistiek kwamen aan de orde. Bijvoorbeeld over de manier waarop de kosten van de kinderopvang opgenomen worden. Jongen: ‘Niet iedereen denkt daar hetzelfde over, juist daarom is het goed er gezamenlijk over te praten.’ Jongen heeft nog veel meer ideeën: ‘Wij zouden bijvoorbeeld heel blij zijn met cijfers over vermogensongelijkheid door de tijd heen. Maar we begrijpen dat het CBS beperkte capaciteit heeft om die data samen te stellen. Daarom is het zo interessant om samen op te trekken.’
Concrete samenwerking
‘Het was een geslaagde bijeenkomst’, aldus Jongen. ‘Heel nuttig om uit te wisselen hoe de cijfers van het CBS tot stand komen en welke informatie wij onderzoekers nodig hebben. Bovendien: wij zijn een grote fan van het CBS. Erg blij zijn wij met de microdata die wij (onder strikte voorwaarden, red.) kunnen gebruiken en waar onze collega’s uit andere landen jaloers op zijn.’ Ferdy Otten: ‘We zijn op onze beurt blij met alle input die we tijdens de bijeenkomst hebben gekregen. Discussie houdt ons scherp. Wat opvalt is dat veel onderzoeksinstanties afhankelijk zijn van de cijfers van het CBS en ook dat zij net als het CBS geïnteresseerd zijn in concrete samenwerking.’
Eerste resultaat samenwerking CBS en gemeente Leiden
Het CBS heeft niet alleen plannen voor samenwerking met de Universiteit Leiden op het gebied van de inkomensstatistiek. Eind vorig jaar zetten het statistiekbureau en de gemeente Leiden een handtekening onder een overeenkomst waarbij het Urban Data Center Leiden071 werd opgericht. Het eerste resultaat van die samenwerking werd onlangs bekend. De gemeente Leiden heeft voor huishoudens die onder een bepaalde inkomens- en vermogensgrens leven een aantal ondersteunende (minima)regelingen. Het CBS heeft onderzoek gedaan naar het bereik van die regelingen. Overall blijkt het bereik 63 procent van de huishoudens te zijn.