Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen

Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen

Perioden Totaal binnenlandse sectoren Bruto binnenlands product marktprijzen (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Verbruik van vaste activa (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Nationaal inkomen (bruto) (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Beschikbaar nationaal inkomen (bruto) (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Nationale besparingen (bruto) (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Investeringen (bruto) (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Nationaal vorderingensaldo (mln euro) Totaal binnenlandse sectoren Saldo kredieten aan private sector (% bbp) Totaal binnenlandse sectoren Krediet aan private sector, ultimo stand (% bbp) Totaal binnenlandse sectoren Arbeidsvolume werkzame personen (1000 arbeidsjaren) Niet-financiële vennootschappen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Exploitatieoverschot (bruto) (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Brutowinst vóór belasting (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Winst van buitenlandse dochters (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Winstquote (% toegevoegde waarde) Niet-financiële vennootschappen Investeringsquote (% toegevoegde waarde) Niet-financiële vennootschappen Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Financiële instellingen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Financiële instellingen Bruto winst vóór belasting (mln euro) Financiële instellingen Winst van buitenlandse dochters (mln euro) Financiële instellingen Financieel vermogen (mln euro) Financiële instellingen Ontvangen inkomen uit vermogen (% totaal vorderingen) Financiële instellingen Betaald inkomen uit vermogen (% totaal schulden) Financiële instellingen Liquiditeit ratio monetaire instellingen (%) Financiële instellingen Financiële activa pensioenfondsen (mln euro) Financiële instellingen Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Overheid geconsolideerd Totaal inkomsten (% bbp) Overheid geconsolideerd Belasting- en premieontvangsten (% bbp) Overheid geconsolideerd Totaal uitgaven (% bbp) Overheid geconsolideerd Overheidsschuld (EMU) (% bbp) Overheid geconsolideerd Overheidssaldo (EMU) (% bbp) Overheid geconsolideerd Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Gemengd inkomen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Beschikbaar inkomen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Reëel beschikbaar inkomen (netto) (% volumemutaties) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Alternatief beschikbaar inkomen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Consumptieve bestedingen (bruto) (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Vrije / individuele besparingen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Spaarquote (% beschikbaar inkomen) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Investeringsquote (% beschikbaar inkomen) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Spaartegoeden en overige deposito's (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Verzekerings- en pensioenregelingen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Voorzieningen pensioenverzekeringen (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Woninghypotheken (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken (mln euro) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish. Arbeidsvolume zelfstandigen (1000 arbeidsjaren) Buitenland Aandeel uitvoeroverschot in bbp (% bbp) Buitenland Uitvoeroverschot (mln euro) Buitenland Saldo primaire inkomens buitenland (mln euro) Buitenland Saldo inkomensoverdrachten buitenland (mln euro) Buitenland Saldo kapitaaloverdrachten buitenland (mln euro) Buitenland Saldo lopende rekening (mln euro) Buitenland Extern vermogen (mln euro) Buitenland Extern vermogen; marktwaarde (mln euro)
1995 330.032 52.832 133.337 327.745 322.411 87.691 70.700 16.009 4,0 189,5 5.948 183.531 67.323 65.116 . 36,7 18,2 3.564 22.791 19.284 . -62.956 4,1 2,6 12,7 259.289 201 46,1 37,1 54,8 73,2 -8,7 926 40.302 31.156 179.613 . 223.305 161.105 18.508 16,3 10,5 118.000 371.414 304.983 189.478 13.274 309 949 7,5 24.644 -2.287 -5.366 -982 16.991 -275.965 .
2000 452.191 69.098 180.662 448.542 441.182 123.149 101.557 20.743 20,0 210,7 6.719 255.625 95.498 96.428 . 37,4 18,9 4.178 29.850 29.425 . -77.559 3,7 2,8 18,7 464.692 243 44,3 36,9 43,2 52,2 1,1 977 54.118 40.410 235.627 2,6 292.271 225.287 10.340 10,8 12,2 154.097 560.062 448.234 349.592 39.100 371 949 7,2 32.643 -3.649 -7.402 -845 21.592 -387.524 .
2010 643.022 109.569 267.402 639.606 631.012 171.498 128.843 39.521 3,2 250,3 7.035 359.849 143.957 180.188 40.465 40,0 16,3 4.306 51.721 31.637 5.294 1.478 1,9 1,5 18,1 798.727 224 43,6 35,8 48,9 58,9 -5,3 1.043 63.389 53.560 316.050 -0,6 430.603 290.857 25.193 13,1 11,0 305.853 976.719 823.314 687.594 19.472 375 1.086 8,5 54.612 -3.416 -8.541 -2.015 42.655 -123.363 .
2020 816.463 137.280 340.593 791.001 778.170 219.924 174.331 44.472 1,0 253,7 7.638 465.345 187.885 241.474 54.310 40,4 17,5 4.767 52.629 24.929 5.549 -117.242 1,0 0,6 25,4 1.921.314 184 44,2 39,3 47,8 53,3 -3,6 1.009 95.669 76.594 420.764 1,7 563.153 348.703 72.061 22,0 12,7 393.556 2.109.457 1.969.701 769.655 17.798 417 1.260 10,2 83.686 -25.462 -12.631 -1.263 45.593 717.499 831.619
2021 1e kwartaal 207.934 35.519 91.601 217.260 214.178 75.479 48.493 26.913 1,8 261,9 . 118.949 51.973 72.608 20.479 43,7 19,7 . 13.087 7.647 2.571 -51.512 0,9 0,6 27,4 1.875.861 . 44,2 39,2 48,9 53,8 -4,8 . 25.076 19.957 101.049 1,3 136.871 86.089 14.960 18,9 14,1 402.861 1.986.993 1.849.251 778.422 8.776 . . 9,9 20.685 9.326 -3.025 -50 26.986 614.358 748.294
2021 2e kwartaal 226.546 35.902 89.553 229.373 227.126 73.662 50.861 23.283 4,9 256,3 . 132.109 49.799 71.928 22.441 37,7 17,4 . 12.578 8.410 2.974 -9.217 1,0 0,6 27,8 1.938.868 . 44,0 39,0 47,3 52,8 -3,3 . 26.499 21.069 126.581 2,8 166.347 95.873 30.708 28,1 12,0 410.708 1.999.328 1.863.429 788.205 9.784 . . 9,8 22.161 2.827 -2.187 -13 22.801 639.620 794.468
2021 3e kwartaal 223.337 36.334 102.979 226.752 224.827 69.386 48.540 20.842 5,1 251,8 . 131.166 62.136 83.255 21.851 47,4 14,2 . 12.294 8.460 2.295 -32.447 1,0 0,6 28,5 1.929.445 . 43,7 38,7 46,7 51,0 -3,0 . 27.138 21.619 106.680 2,7 145.302 99.876 6.804 11,7 13,0 409.511 2.001.844 1.867.259 798.912 10.705 . . 8,6 19.301 3.415 -1.870 -121 20.846 558.347 715.490
2021 4e kwartaal 233.733 36.867 101.815 228.991 227.609 68.654 49.975 18.631 9,9 246,6 . 133.296 59.670 87.942 28.304 44,8 17,1 . 12.645 9.005 3.292 49.069 1,1 0,6 26,9 1.976.573 . 43,7 38,7 45,9 50,4 -2,2 . 27.569 21.872 112.356 1,6 153.324 98.589 13.767 16,1 13,1 408.671 2.004.846 1.872.316 806.818 7.898 . . 10,6 24.736 -4.742 -1.315 -48 18.679 631.956 839.950
2021 891.550 144.622 385.948 902.376 893.740 287.181 197.869 89.669 9,9 246,6 7.875 515.520 223.578 315.733 93.075 43,4 17,0 4.878 50.604 33.522 11.132 49.069 1,1 0,6 26,9 1.976.573 189 43,7 38,7 45,9 50,4 -2,2 1.036 106.282 84.517 446.666 1,6 601.844 380.427 66.239 19,1 13,0 408.671 2.004.846 1.872.316 806.818 37.163 425 1.348 9,7 86.883 10.826 -8.397 -232 89.312 631.956 839.950
2022 1e kwartaal* 235.168 38.981 105.379 238.592 236.691 77.981 54.535 22.538 9,6 242,8 . 137.403 62.392 92.297 30.176 45,4 17,5 . 13.672 9.426 2.116 146.299 1,2 0,7 28,7 1.882.999 . 43,1 38,3 44,6 48,7 -1,4 . 27.813 21.530 108.106 1,7 147.443 101.964 6.142 11,0 14,4 413.643 1.832.135 1.705.392 816.518 9.700 . . 9,3 21.879 3.424 -1.857 -932 23.446 663.399 818.065
2022 2e kwartaal* 251.303 39.145 103.419 241.388 239.723 69.720 62.017 102.812 8,3 239,0 . 145.625 56.669 88.554 33.156 38,9 18,2 . 12.517 9.319 2.471 204.947 1,2 0,8 27,6 1.742.015 . 43,6 38,3 43,7 48,6 -0,1 . 29.518 22.011 133.458 0,2 175.299 109.119 24.339 22,3 12,8 423.496 1.602.472 1.485.209 827.367 10.841 . . 7,6 19.219 -9.915 -1.601 -217 7.703 627.334 745.448
2022 3e kwartaal* 247.025 39.403 118.004 240.740 238.699 67.038 57.986 13.586 12,6 239,8 . 144.608 70.362 96.853 28.859 48,7 15,2 . 12.464 9.636 2.237 230.737 1,3 0,8 28,6 1.697.068 . 43,4 37,8 43,5 46,6 -0,1 . 31.083 22.596 116.658 -0,2 157.276 112.116 4.542 9,2 13,0 425.130 1.508.509 1.395.291 833.875 6.498 . . 7,0 17.335 -6.285 -1.998 -15 9.052 579.695 690.064
2022 4e kwartaal* 260.324 39.856 114.516 258.456 256.999 78.219 52.682 31.952 9,0 229,7 . 150.145 66.818 97.187 34.048 44,5 17,3 . 12.604 10.231 2.775 147.433 1,5 1,0 25,2 1.683.922 . 43,3 37,7 43,2 48,3 0,0 . 33.392 23.493 125.361 0,6 168.605 114.248 11.113 13,6 12,9 432.336 1.592.042 1.484.208 836.390 2.527 . . 11,1 28.822 -1.868 -1.417 -485 25.537 530.933 642.735
2022 993.820 157.385 441.318 979.176 972.112 292.958 227.220 170.888 9,0 229,7 8.164 577.781 256.241 374.891 126.239 44,3 17,0 5.057 51.257 38.612 9.599 147.433 1,5 1,0 25,2 1.683.922 194 43,3 37,7 43,2 48,3 0,0 1.067 121.806 89.630 483.583 0,6 648.623 437.447 46.136 14,4 13,2 432.336 1.592.042 1.484.208 836.390 29.566 425 1.420 8,8 87.255 -14.644 -6.873 -1.649 65.738 530.933 642.735
2023 1e kwartaal* 257.132 41.414 119.219 257.552 255.541 78.018 52.489 25.269 5,6 220,4 . 152.207 69.667 87.204 17.896 45,8 18,1 . 13.510 11.596 2.814 149.457 1,7 1,2 27,1 1.711.221 . 42,9 37,3 43,2 46,7 -0,3 . 34.937 24.047 121.183 0,7 163.253 115.972 5.211 9,2 14,0 440.394 1.615.326 1.506.482 841.906 5.522 . . 10,5 27.073 420 -1.964 -338 25.529 494.005 621.373
2023 2e kwartaal* 271.527 41.553 111.120 268.189 267.294 82.824 58.612 23.364 3,7 216,4 . 160.698 62.552 83.377 21.496 38,9 18,2 . 12.593 11.933 3.468 156.879 1,9 1,4 25,8 1.725.745 . 42,8 37,8 43,5 45,4 -0,6 . 35.014 23.810 145.631 1,5 191.074 118.246 27.385 23,4 12,0 451.398 1.612.748 1.504.050 845.638 3.727 . . 10,5 28.402 -3.338 -852 -848 24.212 506.906 628.969
2023 3e kwartaal* 263.943 41.806 124.347 259.177 257.333 72.772 50.500 21.942 -0,2 214,6 . 155.975 74.517 95.695 21.613 47,8 14,8 . 12.432 12.706 3.053 243.779 2,1 1,6 25,9 1.716.398 . 42,8 38,1 43,4 44,4 -0,5 . 35.752 23.891 125.143 1,5 169.887 118.931 6.212 9,9 12,5 455.155 1.499.678 1.394.776 849.933 4.292 . . 10,9 28.833 -4.766 -1.795 -445 22.272 533.151 646.472
2023 4e kwartaal* 274.997 42.275 120.107 273.772 273.199 84.679 51.489 32.288 -0,5 208,8 . 158.931 69.599 92.143 22.739 43,8 15,7 . 12.207 10.700 2.731 131.382 2,4 1,8 23,6 1.789.460 . 42,8 38,2 43,2 45,1 -0,4 . 36.928 25.096 130.990 1,4 177.658 118.032 12.958 14,0 12,6 468.070 1.732.220 1.620.595 854.472 4.529 . . 12,7 34.929 -1.225 -514 -902 33.190 564.837 693.063
2023* 1.067.599 167.048 474.793 1.058.690 1.053.367 318.293 213.090 102.863 -0,5 208,8 8.327 627.811 276.335 358.419 83.744 44,0 16,7 5.122 50.742 46.935 12.066 131.382 2,4 1,8 23,6 1.789.460 200 42,8 38,2 43,2 45,1 -0,4 1.100 142.631 96.844 522.947 1,4 701.872 471.181 51.766 14,5 12,7 468.070 1.732.220 1.620.595 854.472 18.070 434 1.470 11,2 119.237 -8.909 -5.125 -2.533 105.203 564.837 693.063
2024 1e kwartaal* 272.600 43.988 121.712 272.615 268.545 80.650 52.546 27.947 -1,6 205,7 . 157.589 69.309 88.208 18.671 44,0 17,5 . 12.736 11.101 2.878 135.689 2,4 1,8 24,4 1.827.200 . 42,7 38,0 43,0 43,9 -0,3 . 37.482 25.467 129.637 1,9 175.273 120.728 8.909 12,0 13,5 477.739 1.742.181 1.629.734 861.504 7.050 . . 11,8 32.107 15 -4.018 -198 28.104 492.564 642.266
2024 2e kwartaal* 287.978 44.137 116.222 279.456 277.980 83.869 59.577 23.642 -1,2 203,5 . 169.242 64.631 84.407 19.679 38,2 16,8 . 12.406 11.604 2.941 176.717 2,5 1,8 23,8 1.815.524 . 42,9 38,2 42,8 43,2 0,1 . 37.470 25.543 151.620 1,6 200.875 121.973 29.647 24,1 12,6 492.782 1.697.011 1.586.309 870.689 9.183 . . 11,9 34.238 -8.522 -1.424 -650 24.292 469.406 625.725
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat kerncijfers over de economische sectoren. Dit betreft o.a. de brutowinst voor belastingen voor de sector niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen, het beschikbaar inkomen voor de sector huishoudens en het nationaal inkomen voor de totale economie.

Deze kerncijfers worden samengesteld voor de totale economie en voor de hoofdsectoren van de economie: niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en het buitenland.

Gegevens beschikbaar vanaf:
Jaargegevens vanaf 1995.
Kwartaalgegevens vanaf het eerste kwartaal 1999.

Status van de cijfers:
De jaargegevens van 1995 tot en met 2022 zijn definitief. Kwartaalgegevens vanaf 2022 hebben de status voorlopig.

Wijzigingen per 23 september 2024:
Cijfers over het tweede kwartaal van 2024 zijn beschikbaar. Daarnaast zijn cijfers over het eerste kwartaal van 2024 aangepast. Cijfers over 2022 en 2023 zijn aangepast als gevolg van actuele informatie over de overheidsfinanciën. De aanpassingen werken door in het overheidssaldo en diverse andere kerncijfers van de overheid.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Jaarcijfers:
De eerste jaarcijfers komen beschikbaar 85 dagen na afloop van het verslagjaar als som van de cijfers van de vier kwartalen van het betreffende jaar. Vervolgens worden na 6 en 18 maanden respectievelijk de voorlopige en definitieve jaarramingen gepubliceerd. Hiernaast worden bij de sectorrekeningen de financiële rekeningen en balansen voor alle verslagperioden jaarlijks gereviseerd. De cijfers komen jaarlijks in juni beschikbaar op StatLine, de elektronische database van het CBS. Daarnaast worden de cijfers jaarlijks in juli in ‘de Nationale rekeningen tabellenset' gepubliceerd.
Kwartaalcijfers:
85 dagen na afloop van een verslagkwartaal komt de eerste kwartaalraming beschikbaar. Mocht daarna nog nieuwe kwartaalinformatie beschikbaar komen, dan kan in september het eerste, en in december het tweede kwartaal nog worden herzien. In maart kunnen de eerste drie kwartalen nog worden bijgesteld. Als in juni nieuwe jaarcijfers beschikbaar komen, dan worden de kwartaalcijfers opnieuw herzien zodat ze aansluiten op die jaarcijfers.
Hiernaast kunnen er tussentijdse actualisaties plaatsvinden om eind maart en eind september de meest actuele gegevens over de overheid aan de Europese Commissie te verstrekken. De gegevens over de kwartalen worden aangesloten op de bijgestelde jaarcijfers.

Toelichting onderwerpen

Totaal binnenlandse sectoren
De totale economie is gedefinieerd als het geheel van binnenlandse institutionele instellingen en huishoudens. Zij bestaat uit niet-financiële bedrijven, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. de huishoudens.
Bruto binnenlands product marktprijzen
Het bruto binnenlands product (bbp) is een maat voor de omvang van de economie. De verandering van het volume van het bbp in een bepaalde tijdsperiode is een maat voor de groei (of krimp) van de economie. Het bruto binnenlands product tegen marktprijzen is het eindresultaat van de productieve activiteiten van ingezeten productie-eenheden. Het kan op drie manieren worden gedefinieerd:
- vanuit het oogpunt van de productie: het bbp is de som van de bruto toegevoegde waarde van alle institutionele sectoren of bedrijfstakken en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies (die niet aan sectoren en bedrijfstakken worden toegerekend). Het is eveneens de sluitpost van de productierekening van de totale economie;
- vanuit het oogpunt van de bestedingen: het bbp is de som van de finale bestedingen aan goederen en diensten door ingezeten institutionele eenheden (consumptie en bruto-investeringen) en het saldo van uitvoer en invoer van goederen en diensten;
- vanuit het oogpunt van het inkomen: het bbp is de som van de bestedingen in de inkomensvormingsrekening van de totale economie (beloning van werknemers, belastingen op productie en invoer exclusief subsidies, bruto-exploitatieoverschot en gemengd inkomen van de totale economie).
Door het bbp te verminderen met het verbruik van vaste activa, wordt het netto binnenlands product (nbp) tegen marktprijzen verkregen.
Verbruik van vaste activa
De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.

Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (bruto)
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
Nationaal inkomen (bruto)
Het totaal van de door ingezeten institutionele eenheden ontvangen primaire inkomens: beloning van werknemers, netto-exploitatieoverschot / netto gemengd inkomen, het saldo van ontvangen en betaald inkomen uit vermogen en de belastingen op productie en invoer minus subsidies. Inkomens uit vermogen die van de ene binnenlandse sector naar de andere gaan, vallen in dit inkomensbegrip tegen elkaar weg. Het bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) is gelijk aan het bbp minus het primaire inkomen dat ingezeten eenheden aan niet-ingezeten eenheden betalen plus het primaire inkomen dat ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen. De afdrachten van lidstaten aan de Europese Unie is voor een groot deel gebaseerd op het bruto nationaal inkomen.

Het begrip nationaal inkomen is geen productie-, maar een inkomensbegrip; het is daarom relevanter indien het netto wordt uitgedrukt, dat wil zeggen na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).

Beschikbaar nationaal inkomen (bruto)
De som van de netto beschikbare inkomens van de institutionele sectoren. Het netto nationaal beschikbaar inkomen is gelijk aan het netto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) minus de inkomensoverdrachten (belastingen op inkomen, vermogen enz., sociale premies, sociale uitkeringen en overige inkomensoverdrachten) die aan niet-ingezeten eenheden worden betaald, plus de inkomensoverdrachten die ingezeten eenheden uit het buitenland ontvangen. Doorgaans wordt het netto-begrip gebruikt, dat wil zeggen: na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).
Nationale besparingen (bruto)
Het gedeelte van het nationaal beschikbaar inkomen dat niet voor consumptieve bestedingen is gebruikt. De nationale besparingen zijn de som van de besparingen van alle institutionele sectoren. Doorgaans wordt voor de nationale besparingen het netto-begrip gebruikt, dat wil zeggen: na aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa).
Investeringen (bruto)
Uitgaven aan productiemiddelen die langer dan één jaar worden ingezet tijdens een productieproces. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een gebouw, woning, vervoermiddel of een machine. Dit in tegenstelling tot goederen of diensten die tijdens het productieproces worden opgebruikt, zoals ijzererts, het intermediair verbruik. Vaste activa kunnen in de loop der jaren in waarde verminderen door slijtage of omdat bijvoorbeeld de techniek veroudert (economische veroudering). Dit wordt verbruik van vaste activa genoemd (ook wel afschrijvingen genoemd). Bij bruto-investeringen zijn deze niet afgehaald van de waarde van de investeringen, bij netto-investeringen is dit wel het geval.

De volgende investeringsgoederen worden onderscheiden: bouwwerken, vervoermiddelen, machines en installaties, telecommunicatieapparatuur , wapensystemen (inbegrepen bij machines), computers, software, onderzoek en ontwikkeling, in cultuur gebrachte activa (bv. vee en bomen), exploratie en evaluatie van minerale reserves, kosten van eigendomsoverdracht voor niet-geproduceerde activa en intellectuele-eigendommen.
Nationaal vorderingensaldo
Het nationaal vorderingensaldo is het saldo van middelen en bestedingen op de lopende rekening en de kapitaalrekening van de gezamenlijke binnenlandse sectoren. In de financiële rekening van Nederland geeft het saldo aan voor welk bedrag nieuwe leningen zijn aangegaan met het buitenland en/of financiële activa zijn verkocht (bij een tekort) of voor welk bedrag schulden zijn afgelost aan het buitenland en/of financiële activa zijn gekocht (bij een overschot). Het vorderingensaldo is dan ook in theorie gelijk aan de mutatie van de saldo van vorderingen en schulden ten opzichte van het buitenland. In praktijk bestaat er echter een statistisch verschil tussen die twee.
Saldo kredieten aan private sector
De particuliere kredietstroom geeft weer hoeveel de schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven zijn toegenomen (of afgenomen), waarbij prijsveranderingen van obligaties en geldmarktpapier niet worden meegerekend. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.
De particuliere kredietstroom is een indicator op het Macro Economisch Scoreboard en als zodanig onderdeel van de Macro economisch Imbalances Procedure (MIP). In dat kader wordt de particuliere kredietstroom berekend als percentage van het bbp. De interpretatie hiervan is:
Een hoge kredietstroom aan de private sector, bestaande uit de niet-financiële vennootschappen, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, vergroot de kwetsbaarheid van de betrokken sectoren voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden en inflatie. Ook sterke prijsveranderingen in financiële en niet-financiële activa kunnen hun oorsprong hebben in hoge kredietverlening aan de private sector.
De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 14 %.
Het saldo kredieten aan private sector per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de som van het saldo kredieten aan private sector in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de som van het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Krediet aan private sector, ultimo stand
De schuld van de private sector omvat de totale schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.
De schuld van de private sector is een indicator op het Macro Economisch Scoreboard en als zodanig onderdeel van de Macro Economic Imbalances Procedure. In dat kader wordt de schuld van de private sector berekend als percentage van het bbp. De interpretatie hiervan is:
Een hoge schuldpositie vergroot de kwetsbaarheid van de private sector voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden of inflatie. Een gedeelte van de uitstaande schuld moet periodiek geherfinancierd worden. Een stijging van de rente kan er toe leiden dat kredietnemers voor hogere periodieke rentelasten komen te staan. Een verslechtering van de conjunctuur kan banken er toe bewegen strengere eisen te stellen m.b.t. onderpand. Dit kan ertoe leiden dat huishoudens minder hypotheek kunnen krijgen met potentiële gevolgen voor de ontwikkelingen op de woningmarkt en in de bouwsector.
De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 133 %.
Arbeidsvolume werkzame personen
De hoeveelheid arbeid die in een bepaalde periode is ingezet. Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren.
Werkzame personen zijn alle personen die een baan hebben bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week, ook als zij arbeid verrichten die op zichzelf genomen legaal is, maar waarvan de beloning aan de registratie door fiscus en sociale zekerheidsautoriteiten wordt onttrokken ('zwarte arbeid'); of tijdelijk geen arbeid verrichten maar wel doorbetaald krijgen (bijvoorbeeld bij ziekte of vorstverlet); of als zij tijdelijk onbetaald verlof hebben opgenomen. Werkzame personen kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura. Zelfstandigen zijn personen die een inkomen ontvangen door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in het bedrijf of het beroep dat zij zelfstandig uitoefenen. Ook meewerkende gezinsleden worden tot zelfstandigen gerekend, tenzij zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.
Niet-financiële vennootschappen
De sector niet-financiële vennootschappen bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van goederen en niet-financiële diensten.

Onder deze sector vallen:
- alle vennootschappen (nv's, bv's, cv's, vof's) en coöperatieve verenigingen die niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Ook grote zelfstandig opererende (niet-financiële) ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid worden tot de niet-financiële vennootschappen gerekend. Voorbeelden van deze zogenoemde quasi-vennootschappen zijn grote familiebedrijven;
- alle instellingen zonder winstoogmerk (stichtingen en verenigingen) die voor de markt produceren en niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Voorbeelden zijn bejaardentehuizen, ziekenhuizen en woningcorporaties. Minimaal 50 procent van de productiekosten dient door de verkoop gedekt te worden anders wordt de betreffende instelling gerekend tot de sector overheid of de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens;
- overheidsbedrijven (vennootschappen die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de overheid) zoals de Nederlandse Spoorwegen.

Bruto toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de 'productiewaarde' of 'output') minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt, het 'intermediair verbruik'. 'Basisprijzen' wil zeggen de prijzen zijn die door producenten zijn ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er namelijk vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld.
Exploitatieoverschot (bruto)
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
Brutowinst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De brutowinst vóór belasting van de niet-financiële vennootschappen wordt als volgt berekend:
Bruto exploitatieoverschot
plus ontvangen inkomen uit vermogen (rente, dividenden, etc.)
minus betaalde rente
minus betaald inkomen uit grond en minerale reserves
De brutowinst vóór belasting is geconsolideerd: dit betekent dat dividenden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.
Winst van buitenlandse dochters
Winst van buitenlandse dochters van niet-financiële vennootschappen. De winst betreft zowel de uitgekeerde winst in de vorm van dividend als de ingehouden winsten.
Winstquote
De winstquote wordt bepaald door het bruto exploitatieoverschot te delen door de bruto toegevoegde waarde. Deze winstgevendheid-indicator geeft het aandeel in de toegevoegde waarde van de beloning voor het ingezette kapitaal tijdens het productieproces. Het is het complement van het aandeel van arbeidskosten (plus netto belastingen op productie) in de toegevoegde waarde. Het bruto exploitatieoverschot is een benadering van de operationele winst voor afschrijving.
Investeringsquote
Bruto investeringen in vaste activa zijn uitgaven voor geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt, zoals gebouwen, woningen, machines, vervoermiddelen en dergelijke. De investeringsquote geeft het aandeel van de investeringen in vaste activa ten opzichte van de toegevoegde waarde gemaakt tijdens het productieproces.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
Financiële instellingen
De sector financiële instellingen bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van financiële diensten. de sector financiële instellingen bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van financiële diensten. Tot dergelijke institutionele eenheden behoren alle vennootschappen en quasivennootschappen die zich hoofdzakelijk bezighouden met:
- financiële intermediatie (financiële intermediairs), en/of
- financiële hulpdiensten (financiële hulpbedrijven).
Onder financiële intermediatie wordt verstaan de activiteit waarbij een institutionele eenheid door het verrichten van transacties op de financiële markt voor eigen rekening financiële activa verwerft en verplichtingen aangaat. De activa en passiva van financiële intermediairs worden in het proces van financiële intermediatie getransformeerd of herverpakt wat betreft bijvoorbeeld looptijd, omvang, risico et cetera.
Financiële hulpdiensten zijn diensten die verband houden met financiële intermediatie, maar die zelf geen financiële intermediatie betreffen.
Bruto toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de 'productiewaarde' of 'output') minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt, het 'intermediair verbruik'. 'Basisprijzen' wil zeggen de prijzen zijn die door producenten zijn ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er namelijk vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld.
Bruto winst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De brutowinst vóór belasting van de financiële instellingen is exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (BFI's, CFI's) en wordt als volgt berekend:
bruto exploitatieoverschot
plus ontvangen inkomen uit vermogen (rente, dividenden, etc.)
minus betaalde rente
minus inkomen uit vermogen toegerekend aan polishouders
minus betaald inkomen uit grond en minerale reserves
De brutowinst vóór belasting is geconsolideerd: dit betekent dat dividenden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.
Winst van buitenlandse dochters
Winst van buitenlandse dochters van financiële instellingen is exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband . De winst betreft zowel het uigekeerde winst in de vorm van dividend als de ingehouden winsten.
Financieel vermogen
Het financieel vermogen is het saldo van vorderingen en schulden. De vorderingen bestaan vooral uit banktegoeden, effecten en uitgeleend geld. De schulden zijn vooral geleend geld.
Heeft een sector meer vorderingen dan schulden dan spreken we van een positief financieel vermogen. Als er meer schulden zijn dan vorderingen dan is het financieel vermogen negatief en spreken we van een nettoschuld.

Ontvangen inkomen uit vermogen
Het ontvangen inkomen uit vermogen van financiële instellingen exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers in concernverband, bestaat uit rente, dividend, inkomen onttrokken aan quasi's en inkomen uit grond en minerale reserves. De verhouding tussen het ontvangen inkomen uit vermogen en de totale vorderingen is een maat voor de opbrengsten van de vorderingen.
Het ontvangen inkomen uit vermogen is op basis van een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de som van het ontvangen inkomen uit vermogen in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de eindbalans van de vorderingen in het verslagkwartaal. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Betaald inkomen uit vermogen
Het betaald inkomen uit vermogen van financiële instellingen exclusief financiële instellingen en kredietverstrekkers in concernverband, bestaat uit rente, dividend, inkomen onttrokken aan quasi's en inkomen uit grond en minerale reserves. De verhouding tussen betaald inkomen uit vermogen en de totale schulden is een maat voor kosten van de schulden.
Het betaald inkomen uit vermogen is op basis van een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de som van het betaald inkomen uit vermogen in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de eindbalans van de schulden in het verslagkwartaal. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Liquiditeit ratio monetaire instellingen
De liquiditeitsratio van monetaire financiële instellingen is een maat voor de mate van liquiditeit. Deze wordt berekend als de verhouding van de liquide middelen en de totale vorderingen.
Financiële activa pensioenfondsen
Financiële activa zijn in geld uitgedrukte vorderingen op derden. Het betreft hier de financiële activa van pensioenfondsen, welke voor het merendeel uit beleggingen bestaan.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
Overheid geconsolideerd
De overheid bestaat ten eerste uit eenheden die uitvoerende, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden op nationaal of regionaal niveau hebben. Zij hebben daarmee de bevoegdheid belastingen en andere verplichte heffingen op te leggen en wetten vast te stellen die het gedrag van economische eenheden beïnvloeden. Het gaat hierbij in Nederland om het rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Daarnaast worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. Van niet-marktproductie is sprake als de verkoopopbrengsten structureel minder zijn dan 50 procent van de productiekosten. Dergelijke entiteiten zijn vaak opgericht voor specifieke taken, zoals de aanleg van wegen of de niet-marktproductie van diensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs of onderzoek. Op deze wijze worden onder meer ook ProRail en de Open Universiteit tot de overheid gerekend. Nederlandse overheidsinstellingen die werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades, behoren ook tot de Nederlandse overheid. Omgekeerd worden buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en het Internationaal gerechtshof, daar niet toe gerekend.

Niet tot de sector overheid behoren bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank (DNB), de NS, ziekenhuizen en energiebedrijven, maar ook sommige Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) als het Kadaster. Zij worden wel in min of meerdere mate gecontroleerd door de overheid. Hun diensten en goederen worden echter (grotendeels) gefinancierd via tarieven, waardoor er sprake is van marktproductie. De sector overheid bestaat uit drie subsectoren: centrale overheid, lokale overheid en sociale zekerheidsfondsen.

De belangrijkste economische functies van de overheid zijn:
- het verschaffen van goederen en diensten aan de gemeenschap, hetzij voor collectieve consumptie, zoals bij openbaar bestuur, defensie en wetshandhaving, hetzij voor individuele consumptie, zoals bij onderwijs, gezondheidszorg, recreatie en culturele voorzieningen, en de financiering hiervan uit belastingmiddelen en andere inkomsten;
- het herverdelen van inkomen en vermogen door middel van overdrachten, zoals door belastingen en sociale uitkeringen;
- het verrichten van andere vormen van niet-marktproductie.
Totaal inkomsten
Totale inkomsten van de overheid. Tot de inkomsten behoren belastingen, premies wettelijke sociale verzekering, marktproductie, inkomen uit vermogen, overige inkomsten niet elders gespecificeerd (investeringen in eigen beheer, betalingen voor niet-marktoutput, niet-productgebonden subsidies, toegerekende sociale premies, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten). Verkopen van investeringsgoederen en gronden zijn onder de uitgaven opgenomen met een minteken.
De totale inkomsten van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale inkomsten van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Belasting- en premieontvangsten
Het totaal van belastingen en wettelijke sociale premies die de overheid ontvangt.
Belastingen zijn verplichte betalingen aan de overheid zonder dat hier een direct aanwijsbare individuele tegenprestatie tegenover staat, die door de nationale overheid of door de instellingen van de Europese Unie worden opgelegd.
De belastingen worden onderverdeeld in:
- belastingen op productie en invoer;
- belastingen op inkomen en vermogen;
- vermogensheffingen.
Premies zijn betalingen die door huishoudens worden betaald aan wettelijke sociale verzekeringsinstellingen, verzekeringsmaatschappijen of pensioenfondsen met sociale verzekeringsregelingen ter financiering van de sociale uitkeringen.
De belasting- en premieontvangsten van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de belasting- en premieontvangsten van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Totaal uitgaven
Totale uitgaven van de overheid. Tot de uitgaven behoren de beloning van werknemers, intermediair verbruik, investeringen, uitkeringen wettelijke sociale verzekering, uitkeringen sociale voorziening, subsidies, inkomen uit vermogen, overige uitgaven niet elders gespecificeerd (niet-productgebonden belastingen op productie, uitkeringen rechtstreeks door werkgevers, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten, saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa).
Afschrijvingen worden niet gerekend tot de uitgaven, investeringen wel.
De totale uitgaven van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale uitgaven van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Overheidsschuld (EMU)
De geconsolideerde schuld van de overheid, exclusief de transitorische schuld en de schuld op de titel financiële derivaten, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Geconsolideerd wil zeggen dat schulden tussen overheden onderling niet meetellen in de schuld van de overheid. De schuldtitels zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. De overheidsschuld als percentage van het bbp heet ook wel de schuldquote.

Door het verschil in waarderingsgrondslag is de som van de schuldtitels van de overheidsschuld (nominaal) niet gelijk aan de som van de schuldtitels in de nationale rekeningen (marktwaarde). De schuld bestaat uit de titels: deposito's, kortlopende schuldbewijzen, langlopende schuldbewijzen, kortlopende leningen en langlopende leningen. De overheidsschuld (ook wel EMU-schuld genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. EMU staat voor Economische en Monetaire Unie. Het bbp is het eindresultaat van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle bedrijfsklassen samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar bedrijfsklassen worden verdeeld.

De overheidsschuld per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de overheidsschuld aan het eind van het verslagkwartaal, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Overheidssaldo (EMU)
Het saldo van uitgaven en inkomsten van de overheid, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Dit is gelijk aan het vorderingensaldo van de sector overheid in de nationale rekeningen.

Het overheidssaldo (ook wel EMU-saldo genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. Een positief getal betekent een overschot en een negatief getal een tekort.
Het bbp is het eindresultaat van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle bedrijfsklassen samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar bedrijfsklassen worden verdeeld.

Het overheidssaldo per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de som van het overheidssaldo in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de som van het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.

Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
Huishoudens incl. IZW's t.b.v. huish.
Huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens (IZWh).
De sector huishoudens bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasivennootschap worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen. Tot de sector huishoudens behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in Nederland verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten. Indien de tot de huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen (eenmanszaken). Grote, zelfstandig opererende ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid (quasi-vennootschappen) behoren echter tot de (niet-financiële of financiële) vennootschappen.
De sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) bestaat uit izw's met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen
Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (bruto)
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen betekent 'bruto' vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en 'netto' na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten de afschrijvingen worden bekostigd.
Gemengd inkomen
Het gemengd inkomen bestaat voornamelijk uit het inkomen van zelfstandigen (ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid). Dit inkomen uit zelfstandige activiteit heeft kenmerken van loon en kenmerken van winst omdat werkzaamheden in de hoedanigheid van ondernemer zijn uitgevoerd. Ook valt onder het gemengd inkomen het inkomen uit verhuur van woningen en het inkomen dat verdiend wordt in de grijze en illegale economie.
Beschikbaar inkomen (bruto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten).
Reëel beschikbaar inkomen (netto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten). Primair inkomen is gedefinieerd als inkomen uit de beloning van werknemers, rente, dividenden, belastingen en subsidies op productie en invoer. Het secundair of beschikbaar inkomen wordt besteed aan consumptie en vrije besparingen.

Het reëel beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen na correctie voor inflatie. De inflatie is de prijsmutatie van de consumptieve uitgaven van huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens).

De procentuele mutatie van het reëel beschikbaar inkomen wordt berekend op basis van voortschrijdende jaartotalen. Het reëel beschikbaar inkomen van een verslagkwartaal plus dat van de drie voorafgaande kwartalen wordt gedeeld door de som van de vier overeenkomstige kwartaalcijfers een jaar eerder. De mutatie voor het vierde kwartaal is daarmee gelijk aan de mutatie voor het jaar.


Alternatief beschikbaar inkomen (bruto)
Het alternatief beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen van huishoudens aangevuld met de bestedingen van overheid en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens aan sociale overdrachten in natura. Deze variabele vergemakkelijkt vergelijkingen in de tijd en in internationaal verband aangezien er sprake is van verschillen en wijzigingen in de economische en sociale omstandigheden.
Consumptieve bestedingen (bruto)
Uitgaven aan goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele of collectieve behoeften. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan, maar het gaat altijd om uitgaven door ingezeten institutionele eenheden, dat wil zeggen in Nederland gevestigde huishoudens en overheidsinstanties. Consumptieve bestedingen worden gedaan door huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, en de overheid. Ondernemingen consumeren niet: kosten aan goederen en diensten die ondernemingen maken ten behoeve van hun productie vallen hier niet onder, maar onder intermediair verbruik of investeringen. De overheid is een speciaal geval. Ook de overheid kent intermediair verbruik, naar analogie van ondernemingen. Maar de productie die de overheid levert en waar niet rechtstreeks voor wordt betaald, niet-markt-output (veiligheid bijvoorbeeld), valt onder de overheidsconsumptie. Het heet dat de overheid 'haar eigen productie consumeert'. Binnen de nationale rekeningen moet alles wat wordt geproduceerd namelijk ook worden afgenomen. Dat de consumptie van de overheidsproductie bij de overheid zelf is neergelegd, is een conventie. Daarnaast bevat de overheidsconsumptie ook door de overheid verstrekte sociale uitkeringen in natura zoals basiszorg (gefinancierd uit AWBZ en de Zorgverzekeringswet) en huurtoeslag.
Vrije / individuele besparingen
Het deel van het beschikbaar (nationaal) inkomen dat niet gebruikt wordt voor de (nationale) consumptieve bestedingen. De som van de vrije besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van schulden.
Spaarquote
De spaarquote wordt berekend door het bruto beschikbaar inkomen, gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening, minus de consumptieve bestedingen te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.
Investeringsquote
Bij de huishoudens bepalen woningen het grootste deel van de investeringen. Het overige deel wordt gevormd door machines, vervoermiddelen en dergelijke van zelfstandigen en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
Consumptiegoederen, zoals personenauto's, maken geen deel uit van de investeringen maar worden beschouwd als consumptieve bestedingen. De investeringsquote wordt bepaald door de bruto investeringen in vaste activa te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.

Spaartegoeden en overige deposito's
Dit zijn alle spaartegoeden van particulieren en deposito's (in euro's en in vreemde valuta) bij binnen- en buitenlandse banken waarover niet onmiddellijk en volledig kan worden beschikt.
Verzekerings- en pensioenregelingen
Verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen zijn in zes subcategorieën onderverdeeld:
technische voorzieningen schadeverzekering
- levensverzekerings- en lijfrenterechten
- pensioenrechten
- aanspraken van pensioenfondsen op pensioenbeheerders
- rechten op niet-pensioenuitkeringen
- voorzieningen voor claims in het kader van standaardgaranties-
Voorzieningen pensioenverzekeringen
Pensioenvoorzieningen zijn vorderingen van huishoudens op ingezeten pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die betrekking hebben op de pensioenverzekering van werknemers of zelfstandigen.
De veranderingen in pensioenvoorzieningen zijn als volgt opgebouwd:
werkelijke pensioenpremies (bruto)
min: vergoeding van verzekeringsdiensten (= consumptie)
plus: aanvulling uit beleggingsinkomen
= pensioenpremies
min: pensioenuitkeringen
plus: toegerekende kapitaaloverdrachten
= veranderingen in pensioenvoorzieningen
Woninghypotheken
Totaal van de hypothecaire leningen. Dit zijn langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt. Het betreft hier de waarde van de woninghypotheken aan het einde van de betreffende periode.
Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken
Dit is het saldo van de opgenomen en afgeloste hypothecaire leningen in een periode. Het betreft langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid die door werknemers is ingezet in het productieproces, uitgedrukt in arbeidsjaren of gewerkte uren.
Arbeidsvolume zelfstandigen
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door zelfstandigen die in een bepaalde periode is ingezet. Zelfstandigen zijn personen die arbeid verrichten voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep.
Buitenland
Onder de sector buitenland wordt een groep eenheden verstaan die niet worden gekenmerkt door hun functie of inkomensbron. Het omvat niet-ingezeten eenheden, voor zover deze transacties plegen met ingezeten institutionele eenheden of andere economische banden hebben met ingezeten eenheden. De buitenlandrekeningen geven een overzicht van de economische betrekkingen tussen de nationale economie en het buitenland. De instellingen van de EU en internationale organisaties behoren ook hiertoe.
Het buitenland is geen sector waarvoor een volledig rekeningenstelsel moet worden samengesteld, maar wordt gemakshalve als sector behandeld. Sectoren worden verkregen door opsplitsing van de totale economie in homogene groepen van ingezeten institutionele eenheden die wat hun economisch gedrag, doelstellingen en functies betreft, bepaalde overeenkomsten vertonen. Dit geldt niet voor de sector buitenland: onder deze sector vallen de transacties en overige stromen van niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, instellingen zonder winstoogmerk, huishoudens en overheid enerzijds met niet-ingezeten institutionele eenheden anderzijds, alsmede andere economische betrekkingen tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, bijvoorbeeld vorderingen van ingezetenen op niet-ingezetenen.
Aandeel uitvoeroverschot in bbp
Het saldo van de uitvoer en de invoer uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product.
Uitvoeroverschot
Het saldo van de uitvoer en de invoer.
Saldo primaire inkomens buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde beloning van werknemers, belastingen en subsidies op productie en invoer en inkomen uit vermogen.
Saldo inkomensoverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde belasting op inkomen en vermogen, sociale premies, sociale uitkeringen (in geld), overige inkomensoverdrachten en correctie voor mutaties in pensioenrechten.
Saldo kapitaaloverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde kapitaaloverdrachten. Kapitaaloverdrachten zijn transacties, of in geld of in natura, waarbij het eigendom van de activa (geen voorraden of geld) wordt overgedragen van de ene institutionele sector naar een andere sector. De ontvangst van een kapitaaloverdracht is over het algemeen bedoeld om investeringen in vaste activa, of andere langetermijnuitgaven, van de ontvanger te financieren.
Saldo lopende rekening
Het overschot (indien negatief) of het tekort (indien positief) van de totale economie op zijn lopende transacties (handel in goederen en diensten, primair inkomen, inkomensoverdrachten) met het buitenland. Het saldo van de lopende transacties met het buitenland vormt de sluitpost van de rekening voor inkomenstransacties met het buitenland en is opgebouwd uit drie onderdelen:
- het uitvoeroverschot, dat is het bedrag waarmee de uitvoer de invoer overtreft
- het saldo uit het buitenland ontvangen primaire inkomens. De primaire inkomens omvatten belastingen op productie en invoer, subsidies, beloning van werknemers en inkomen uit vermogen, zoals rente en dividend
- het saldo uit het buitenland ontvangen inkomensoverdrachten. De inkomensoverdrachten omvatten de dividendbelasting, de uitkeringen sociale verzekering en de overige inkomensoverdrachten.

Het saldo van de lopende transacties met het buitenland is tevens gelijk aan de netto nationale besparingen minus de netto investeringen in vaste activa (inclusief de veranderingen in voorraden).
Extern vermogen
Het netto extern vermogen is het saldo van het financiële vermogensbezit in het buitenland en het buitenlands financiële vermogensbezit in Nederland.

Extern vermogen; marktwaarde
Het extern vermogen is het saldo van het financiële vermogensbezit in het buitenland en het buitenlands financiële vermogensbezit in Nederland. De marktwaardecorrectie corrigeert de waarde van de buitenlandse kapitaaldeelnemingen van beursgenoteerde moederondernemingen op basis van hun beurswaarde.