Landbouw; opbouw inkomen en arbeidsvolume, nationale rekeningen
Verklaring van tekens
Tabeltoelichting
Deze tabel bevat gegevens uit de landbouwrekeningen. De cijfers hebben betrekking op de output, het intermediair verbruik, de toegevoegde waarde, het arbeidsvolume en het landbouwinkomen.
Gegevens beschikbaar vanaf: 1995
Status van de cijfers:
De jaren in de periode 1995-2020 zijn definitief. Gegevens van de jaren 2021, 2022 en 2023 hebben de status voorlopig.
Wijzigingen per 18 december 2023:
De gegevens van de zeer voorlopige raming van 2023 zijn toegevoegd aan deze tabel.
Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Na afloop van het verslagjaar worden na ongeveer 6 maanden de voorlopige cijfers gepubliceerd. Na 18 maanden worden de definitieve cijfers gepubliceerd, tegelijkertijd met het verschijnen van de nationale rekeningen. In december komen de zeer voorlopige cijfers van het actuele jaar beschikbaar. Deze gegevens worden door het Landbouw Economisch Instituut in samenspraak met het CBS vastgesteld. Een update van de zeer voorlopige cijfers vindt in januari plaats.
Met ingang van medio 2016 is het publicatie- en revisiebeleid van de nationale rekeningen herzien. In paragraaf 3 wordt verwezen naar aanvullende informatie over deze veranderingen.
Toelichting onderwerpen
- Productie en verbruik
- Productie (basisprijzen); het totaal van goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel output genoemd.
Intermediair verbruik (aankoopprijzen); goederen en diensten die als input in het productieproces worden gebruikt, met uitzondering van vaste activa (investeringsgoederen).- Waarde in werkelijke prijzen
- De bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van de betreffende verslagperiode. Dit in tegenstelling tot zogeheten constante prijzen, waarbij bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van een bepaalde basisperiode.
- Output basisprijzen
- Het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel productie genoemd. Hiervan bestaan drie soorten:
- marktoutput: goederen en diensten die op de markt zijn afgezet of waarvoor dit in de toekomst de bedoeling is
- output voor eigen finaal gebruik: goederen en diensten voor eigen consumptie of voor investeringen door dezelfde bedrijfseenheid als die welke die goederen en diensten heeft geproduceerd
- niet-marktoutput: goederen en diensten die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd.
De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit zijn de prijzen die door producenten zelf worden ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld. Door de producent afzonderlijk in rekening gebrachte vervoerskosten zijn niet inbegrepen. Ook de waardeverandering van financiële en niet-financiële activa (productiemiddelen) tijdens de verslagperiode zijn niet inbegrepen.
Inbegrepen is de output van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
- Intermediair verbruik (-)
- Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
- Totaal
- Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
- Zaai- en plantgoed
- Zaai en plantgoed die als input in een productieproces worden gebruikt.
- Totaal
- Zaai en plantgoed die als input in een productieproces worden gebruikt, totaal.
- Zaai- en pantgoed geleverd door ander...
- Zaai- en plantgoed geleverd door andere landbouwbedrijven.
- Zaai- en plantgoed gekocht buiten de ...
- Zaai- en plantgoed gekocht buiten de bedrijfstak landbouw.
- Energie, smeermiddelen
- Energie en smeermiddelen die als input in een productieproces worden gebruikt.
- Totaal
- Energie en smeermiddelen die als input in een productieproces worden gebruikt, totaal.
- Elektriciteit
- Exclusief de zelfgeproduceerde elektriciteit door warmtekrachtkoppeling (wkk) voor eigen verbruik.
- Gas
- Aardgas
- Andere brandstoffen
- Omvat hoofdzakelijk gasolie voor verwarming en diesel en benzine voor vervoermiddelen.
- Andere
- Omvat onder andere smeermiddelen.
- Meststoffen en grondverbeterende midd...
- Meststoffen en grondverbeterende middelen die als input in het productieproces worden gebruikt
- Totaal
- Meststoffen en grondverbeterende middelen die als input in het productieproces worden gebruikt, totaal.
- Meststoffen geleverd door andere land...
- Meststoffen geleverd door andere landbouwbedrijven
- Meststoffen gekocht buiten de bedrijf...
- Meststoffen gekocht buiten de bedrijfstak landbouw
- Fytosanitaire producten en pesticiden
- Gewasbeschermingsmiddelen
- Uitgaven voor veeartsen
- Omvat de dienstverlening van de dierenarts, medicijnen en vaccinaties.
- Veevoeder
- Veevoeder geleverd door landbouwbedrijven en bedrijven buiten de landbouw die als input in het productieproces worden gebruikt.
- Totaal
- Veevoeder geleverd door landbouwbedrijven en bedrijven buiten de landbouw die als input in het productieproces worden gebruikt, totaal.
- Veevoeder geleverd door andere landbo...
- Veevoeder geleverd door andere landbouwbedrijven
Omvat hoofdzakelijk snijmaïs en hooi.
- Veevoeder gekocht buiten de bedrijfst...
- Veevoeder gekocht buiten de bedrijfstak landbouw
Omvat mengvoeders.
- Veevoeder geproduceerd en verbruikt o...
- Veevoeder geproduceerd en verbruikt op hetzelfde bedrijf
Omvat hoofdzakelijk snijmaïs, hooi en gras.
- Onderhoud van materiaal
- Omvat alleen het klein onderhoud aan machines.
- Onderhoud van gebouwen
- Omvat alleen het klein onderhoud aan gebouwen.
- Landbouwdiensten
- Omvat alleen loonwerk in de landbouw.
- Indirect gemeten diensten van financi...
- Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (igdfi)
- Andere goederen en diensten
- Goederen en diensten niet eerder genoemd die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
- Bruto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Verbruik van vaste activa (-)
- De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.
Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.- Totaal
- De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.
Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
- Werktuigen
- Omvat de afschrijvingen op personenauto's, ov. wegvervoermiddelen, computers machines, installaties en overige materiële activa.
- Bouwwerken
- Omvat de afschrijvingen op gebouwen, schuren en stallen (geen woongebouwen).
- Aanplantingen
- Omvat de afschrijvingen op pantopstanden zoals vruchtbomen.
- Andere
- Omvat vooral de afschrijvingen op de overdrachtskosten op grond en de afschrijvingen op immateriële activa. Omvat niet de afschrijvingen op investeringsvee. Gezien de praktische moeilijkheden bij de berekening van het verbruik van vaste activa voor investeringsvee is afgesproken dat de afschrijvingen in de landbouwrekeningen en nationale rekeningen niet worden berekend.
- Netto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Volumemutatie t.o.v. voorafgaand jaar
- Het gewogen gemiddelde van de veranderingen in de hoeveelheid en de kwaliteit van de onderdelen van een bepaalde goederen- of dienstentransactie of salditransactie, jaarlijkse procentuele veranderingen.
- Output basisprijzen
- Het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel productie genoemd. Hiervan bestaan drie soorten:
- marktoutput: goederen en diensten die op de markt zijn afgezet of waarvoor dit in de toekomst de bedoeling is
- output voor eigen finaal gebruik: goederen en diensten voor eigen consumptie of voor investeringen door dezelfde bedrijfseenheid als die welke die goederen en diensten heeft geproduceerd
- niet-marktoutput: goederen en diensten die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd.
De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit zijn de prijzen die door producenten zelf worden ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld. Door de producent afzonderlijk in rekening gebrachte vervoerskosten zijn niet inbegrepen. Ook de waardeverandering van financiële en niet-financiële activa (productiemiddelen) tijdens de verslagperiode zijn niet inbegrepen.
Inbegrepen is de output van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
- Intermediair verbruik (-)
- Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
- Totaal
- Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
- Zaai- en plantgoed
- Zaai en plantgoed die als input in een productieproces worden gebruikt.
- Totaal
- Zaai en plantgoed die als input in een productieproces worden gebruikt, totaal.
- Zaai- en pantgoed geleverd door ander...
- Zaai- en plantgoed geleverd door andere landbouwbedrijven.
- Zaai- en plantgoed gekocht buiten de ...
- Zaai- en plantgoed gekocht buiten de bedrijfstak landbouw.
- Energie, smeermiddelen
- Energie en smeermiddelen die als input in een productieproces worden gebruikt.
- Totaal
- Energie en smeermiddelen die als input in een productieproces worden gebruikt, totaal.
- Elektriciteit
- Exclusief de zelfgeproduceerde elektriciteit door warmtekrachtkoppeling (wkk) voor eigen verbruik.
- Gas
- Aardgas
- Andere brandstoffen
- Omvat hoofdzakelijk gasolie voor verwarming en diesel en benzine voor vervoermiddelen.
- Andere
- Omvat onder andere smeermiddelen.
- Totaal
- Meststoffen en grondverbeterende middelen die als input in het productieproces worden gebruikt
- Meststoffen en grondverbeterende midd...
- Meststoffen en grondverbeterende middelen die als input in het productieproces worden gebruikt, totaal.
- Meststoffen geleverd door andere land...
- Meststoffen geleverd door andere landbouwbedrijven
- Meststoffen gekocht buiten de bedrijf...
- Meststoffen gekocht buiten de bedrijfstak landbouw
- Fytosanitaire producten en pesticiden
- Gewasbeschermingsmiddelen
- Uitgaven voor veeartsen
- Omvat de dienstverlening van de dierenarts, medicijnen en vaccinaties.
- Veevoeder
- Veevoeder geleverd door landbouwbedrijven en bedrijven buiten de landbouw die als input in het productieproces worden gebruikt.
- Totaal
- Veevoeder geleverd door landbouwbedrijven en bedrijven buiten de landbouw die als input in het productieproces worden gebruikt, totaal.
- Veevoeder geleverd door andere landbo...
- Veevoeder geleverd door andere landbouwbedrijven
Omvat hoofdzakelijk snijmaïs en hooi.
- Veevoeder gekocht buiten de bedrijfst...
- Veevoeder gekocht buiten de bedrijfstak landbouw
Omvat mengvoeders.
- Veevoeder geproduceerd en verbruikt o...
- Veevoeder geproduceerd en verbruikt op hetzelfde bedrijf
Omvat hoofdzakelijk snijmaïs, hooi en gras.
- Onderhoud van materiaal
- Omvat alleen het klein onderhoud aan machines.
- Onderhoud van gebouwen
- Omvat alleen het klein onderhoud aan gebouwen.
- Landbouwdiensten
- Omvat alleen loonwerk in de landbouw.
- Indirect gemeten diensten van financi...
- Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (igdfi)
- Andere goederen en diensten
- Goederen en diensten niet eerder genoemd die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
- Bruto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Verbruik van vaste activa (-)
- De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.
Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.- Totaal
- De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.
Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
- Werktuigen
- Omvat de afschrijvingen op personenauto's, ov. wegvervoermiddelen, computers machines, installaties en overige materiële activa.
- Bouwwerken
- Omvat de afschrijvingen op gebouwen, schuren en stallen (geen woongebouwen).
- Aanplantingen
- Omvat de afschrijvingen op pantopstanden zoals vruchtbomen.
- Andere
- Omvat vooral de afschrijvingen op de overdrachtskosten op grond en de afschrijvingen op immateriële activa. Omvat niet de afschrijvingen op investeringsvee. Gezien de praktische moeilijkheden bij de berekening van het verbruik van vaste activa voor investeringsvee is afgesproken dat de afschrijvingen in de landbouwrekeningen en nationale rekeningen niet worden berekend.
- Netto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Toegevoegde waarde
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.- Waarde in werkelijke prijzen
- De bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van de betreffende verslagperiode. Dit in tegenstelling tot zogeheten constante prijzen, waarbij bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van een bepaalde basisperiode.
- Netto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Niet-productgebonden belastingen (-)
- Dit zijn de belastingen op productie die producenten moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerendezaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door producenten.
- Niet-productgebonden subsidies
- Onder subsidies die niet-productgebonden zijn, vallen de subsidies op productie, die niet direct te relateren zijn aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten. Het betreft vooral landbouwsubsidies, subsidies op R&D en loonsubsidies.
- Landbouwinkomen
- Ook wel de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten die wordt berekend door op de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen het saldo van de niet-productgebonden belastingen en subsidies in mindering te brengen.
- Beloning van werknemers (-)
- De totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die deze tijdens een verslagperiode heeft verricht. De beloning van werknemers is gelijk aan het totaal van lonen en sociale premies ten laste van werkgevers.
Bestaat uit het periodieke, direct aan werknemers betaalde loon (incl. gratificatie, overwerkgeld, fooien, provisie, loon in natura, vakantiegeld, reiskostenvergoeding) plus de sociale premies ten laste van werkgevers.
- Exploitatieoverschot / gemengd inkomen
- Bruto-exploitatieoverschot / gemengd inkomen.
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en ‘netto’ na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
- Volumemutatie t.o.v. voorafgaand jaar
- Het gewogen gemiddelde van de veranderingen in de hoeveelheid en de kwaliteit van de onderdelen van een bepaalde goederen- of dienstentransactie of salditransactie, jaarlijkse procentuele veranderingen.
- Netto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Niet-productgebonden belastingen (-)
- Dit zijn de belastingen op productie die producenten moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerendezaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door producenten.
- Niet-productgebonden subsidies
- Onder subsidies die niet-productgebonden zijn, vallen de subsidies op productie, die niet direct te relateren zijn aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten. Het betreft vooral landbouwsubsidies, subsidies op R&D en loonsubsidies.
- Landbouwinkomen
- Ook wel de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten die wordt berekend door op de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen het saldo van de niet-productgebonden belastingen en subsidies in mindering te brengen.
- Beloning van werknemers (-)
- De totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die deze tijdens een verslagperiode heeft verricht. De beloning van werknemers is gelijk aan het totaal van lonen en sociale premies ten laste van werkgevers.
Bestaat uit het periodieke, direct aan werknemers betaalde loon (incl. gratificatie, overwerkgeld, fooien, provisie, loon in natura, vakantiegeld, reiskostenvergoeding) plus de sociale premies ten laste van werkgevers.
- Exploitatieoverschot / gemengd inkomen
- Bruto-exploitatieoverschot / gemengd inkomen.
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en ‘netto’ na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
- Prijsindexcijfers
- Het gewogen gemiddelde van de prijsveranderingen van de onderdelen van een bepaalde variabele. Deflatoren ten opzichte van het referentiejaar 2015.
- Netto toegevoegde waarde basisprijzen
- De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
In de nationale rekeningenen de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
- Niet-productgebonden belastingen (-)
- Dit zijn de belastingen op productie die producenten moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerendezaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door producenten.
- Niet-productgebonden subsidies
- Onder subsidies die niet-productgebonden zijn, vallen de subsidies op productie, die niet direct te relateren zijn aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten. Het betreft vooral landbouwsubsidies, subsidies op R&D en loonsubsidies.
- Landbouwinkomen
- Ook wel de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten die wordt berekend door op de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen het saldo van de niet-productgebonden belastingen en subsidies in mindering te brengen.
- Beloning van werknemers (-)
- De totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die deze tijdens een verslagperiode heeft verricht. De beloning van werknemers is gelijk aan het totaal van lonen en sociale premies ten laste van werkgevers.
Bestaat uit het periodieke, direct aan werknemers betaalde loon (incl. gratificatie, overwerkgeld, fooien, provisie, loon in natura, vakantiegeld, reiskostenvergoeding) plus de sociale premies ten laste van werkgevers.
- Exploitatieoverschot / gemengd inkomen
- Bruto-exploitatieoverschot / gemengd inkomen.
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en ‘netto’ na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
- Inkomen en arbeid
- Omvat de beloning van werknemers.
- Inkomen uit bedrijfsuitoefening
- Het inkomen uit bedrijfsuitoefening is het exploitatieoverschot minus het saldo van betaalde en ontvangen rente minus de betaalde pachten. Dit stemt overeen met het begrip winst vóór winstuitkering en vóór aftrek van belastingen op inkomen, zoals gebruikelijk is in de bedrijfsadministratie.
- Waarde in werkelijke prijzen
- De bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van de betreffende verslagperiode. Dit in tegenstelling tot zogeheten constante prijzen, waarbij bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van een bepaalde basisperiode.
- Exploitatieoverschot / gemengd inkomen
- Bruto-exploitatieoverschot / gemengd inkomen.
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.
In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en ‘netto’ na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
- Betaalde pacht e.d. (-)
- Omvat reguliere pacht, eenmalige pacht en teeltpacht.
- Betaalde rente (-)
- Omvat de betaalde rente exclusief de betaalde indirect gemeten diensten van financiële intermediairs.
- Ontvangen rente
- Omvat de ontvangen rente exclusief de betaalde indirect gemeten diensten van financiële intermediairs.
- Inkomen uit bedrijfsuitoefening
- Het inkomen uit bedrijfsuitoefening is het exploitatieoverschot minus het saldo van betaalde en ontvangen rente minus de betaalde pachten. Dit stemt overeen met het begrip winst vóór winstuitkering en vóór aftrek van belastingen op inkomen, zoals gebruikelijk is in de bedrijfsadministraie.
- Arbeidsvolume
- Het arbeidsvolume wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) om te rekenen naar voltijdbanen, ook wel voltijdequivalenten (vte) genoemd.
Zo leveren twee halve banen (elk 0,5 vte) samen een arbeidsvolume van één arbeidsjaar op.- Totaal
- Het totaal van de werknemers en zelfstandigen.
- Werknemers
- Personen die op grond van een arbeidsovereenkomst betaald werk verrichten voor een economische eenheid en waarvan de betaling (in geld en/of in natura) als beloning van werknemers wordt geregistreerd.
- Zelfstandigen
- Personen die arbeid verrichten voor eigen rekening of risico in een eigen bedrijf of praktijk, of in het bedrijf of de praktijk van een gezinslid, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep.
- Landbouwinkomen per arbeidsjaar
- Het reële landbouwinkomen in de bedrijfstak landbouw per arbeidsjaareenheid (FTE). De toevoeging reële betekent dat de index van het 'nominaal' landbouwinkomen is gecorrigeerd voor de inflatie met de prijsindex van het BBP tegen marktprijzen.
- Inkomensindex 2015=100
- Indexcijfer van het reële landbouwinkomen per arbeidsjaar. Een indexcijfer geeft de verhouding weer tussen de waarde van een bepaalde variabele in een bepaalde periode en de waarde van diezelfde variabele in de basisperiode. Deze basisperiode heeft het indexcijfer 100.
- Mutatie t.o.v. voorafgaand jaar
- De jaarlijkse procentuele veranderingen van het reële landbouwinkomen per arbeidsjaar.