Landbouw; opbouw inkomen en arbeidsvolume, nr, 1995-2023

Landbouw; opbouw inkomen en arbeidsvolume, nr, 1995-2023

Perioden Productie en verbruik Waarde in werkelijke prijzen Output basisprijzen (mln euro) Productie en verbruik Waarde in werkelijke prijzen Intermediair verbruik (-) Totaal (mln euro) Productie en verbruik Waarde in werkelijke prijzen Bruto toegevoegde waarde basisprijzen (mln euro) Productie en verbruik Waarde in werkelijke prijzen Verbruik van vaste activa (-) Totaal (mln euro) Productie en verbruik Waarde in werkelijke prijzen Netto toegevoegde waarde basisprijzen (mln euro) Toegevoegde waarde Waarde in werkelijke prijzen Netto toegevoegde waarde basisprijzen (mln euro) Toegevoegde waarde Waarde in werkelijke prijzen Niet-productgebonden belastingen (-) (mln euro) Toegevoegde waarde Waarde in werkelijke prijzen Niet-productgebonden subsidies (mln euro) Toegevoegde waarde Waarde in werkelijke prijzen Landbouwinkomen (mln euro) Toegevoegde waarde Waarde in werkelijke prijzen Beloning van werknemers (-) (mln euro) Toegevoegde waarde Waarde in werkelijke prijzen Exploitatieoverschot / gemengd inkomen (mln euro) Inkomen en arbeid Inkomen uit bedrijfsuitoefening Waarde in werkelijke prijzen Exploitatieoverschot / gemengd inkomen (mln euro) Inkomen en arbeid Inkomen uit bedrijfsuitoefening Waarde in werkelijke prijzen Betaalde pacht e.d. (-) (mln euro) Inkomen en arbeid Inkomen uit bedrijfsuitoefening Waarde in werkelijke prijzen Betaalde rente (-) (mln euro) Inkomen en arbeid Inkomen uit bedrijfsuitoefening Waarde in werkelijke prijzen Ontvangen rente (mln euro) Inkomen en arbeid Inkomen uit bedrijfsuitoefening Waarde in werkelijke prijzen Inkomen uit bedrijfsuitoefening (mln euro)
2007 24.066 14.577 9.489 2.837 6.653 6.653 298 937 7.291 2.231 5.060 5.060 592 1.307 193 3.353
2008 24.881 16.079 8.802 2.980 5.822 5.822 309 1.033 6.546 2.338 4.207 4.207 535 1.500 210 2.382
2009 23.264 15.287 7.977 3.114 4.863 4.863 351 1.037 5.549 2.360 3.189 3.189 596 1.465 192 1.319
2010 25.475 15.886 9.589 3.215 6.375 6.375 355 1.066 7.086 2.403 4.683 4.683 546 1.361 199 2.975
2011 26.021 17.545 8.476 3.286 5.189 5.189 361 1.198 6.026 2.473 3.553 3.553 579 1.436 184 1.721
2012 26.976 17.894 9.083 3.413 5.669 5.669 347 1.151 6.473 2.546 3.927 3.927 573 1.326 181 2.209
2013 28.408 18.269 10.139 3.567 6.572 6.572 310 1.190 7.452 2.594 4.857 4.857 641 1.321 140 3.036
2014 27.266 17.325 9.941 3.661 6.280 6.280 295 1.076 7.061 2.585 4.476 4.476 611 1.261 124 2.729
2015 26.933 16.775 10.158 3.743 6.415 6.415 312 1.050 7.153 2.567 4.586 4.586 644 1.157 155 2.939
2016 27.246 16.593 10.653 3.820 6.833 6.833 319 882 7.395 2.635 4.760 4.760 699 1.049 106 3.118
2017 28.937 17.193 11.744 3.869 7.875 7.875 340 886 8.421 2.733 5.687 5.687 760 934 102 4.095
2018 28.162 17.437 10.725 3.991 6.734 6.734 346 955 7.343 2.897 4.447 4.447 713 857 99 2.976
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat gegevens uit de landbouwrekeningen. De cijfers hebben betrekking op de output, het intermediair verbruik, de toegevoegde waarde, het arbeidsvolume en het landbouwinkomen.

Gegevens beschikbaar van 1995 tot en met 2023.

Status van de cijfers:
De jaren in de periode 1995-2020 zijn definitief. Gegevens van de jaren 2021, 2022 en 2023 hebben de status voorlopig. Aangezien deze tabel is stopgezet, worden de gegevens niet meer definitief gemaakt.

Wijzigingen per 29 november 2024:
Geen, deze tabel is stopgezet.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft onlangs de nationale rekeningen gereviseerd. Daarbij worden nieuwe bronnen, methoden en concepten doorgevoerd in de nationale rekeningen, zodat het beeld van de Nederlandse economie weer optimaal aansluit bij alle onderliggende statistieken, bronnen en internationale richtlijnen voor het samenstellen van de nationale rekeningen. Voor meer informatie zie paragraaf 3.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Productie en verbruik
Productie (basisprijzen); het totaal van goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel output genoemd.
Intermediair verbruik (aankoopprijzen); goederen en diensten die als input in het productieproces worden gebruikt, met uitzondering van vaste activa (investeringsgoederen).
Waarde in werkelijke prijzen
De bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van de betreffende verslagperiode. Dit in tegenstelling tot zogeheten constante prijzen, waarbij bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van een bepaalde basisperiode.
Output basisprijzen
Het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel productie genoemd. Hiervan bestaan drie soorten:
- marktoutput: goederen en diensten die op de markt zijn afgezet of waarvoor dit in de toekomst de bedoeling is
- output voor eigen finaal gebruik: goederen en diensten voor eigen consumptie of voor investeringen door dezelfde bedrijfseenheid als die welke die goederen en diensten heeft geproduceerd
- niet-marktoutput: goederen en diensten die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd.

De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit zijn de prijzen die door producenten zelf worden ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld. Door de producent afzonderlijk in rekening gebrachte vervoerskosten zijn niet inbegrepen. Ook de waardeverandering van financiële en niet-financiële activa (productiemiddelen) tijdens de verslagperiode zijn niet inbegrepen.

Inbegrepen is de output van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
Intermediair verbruik (-)
Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
Totaal
Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
Bruto toegevoegde waarde basisprijzen
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.

In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
Verbruik van vaste activa (-)
De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.

Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
Totaal
De waardevermindering van vaste activa (productiemiddelen) in eigendom als gevolg van normale slijtage en economische veroudering. Ook wel afschrijvingen genoemd.

Bij het berekenen van het verbruik van vaste activa wordt gebruik gemaakt van de PIM methode (perpetual inventory method). Deze methode gaat uit van de waarde van de aan het begin van een jaar aanwezige kapitaalgoederenvoorraad, die op vervangingswaarde wordt gebracht door te corrigeren voor de prijsveranderingen van vergelijkbare kapitaalgoederen in het verslagjaar. Hieraan worden de investeringen in vaste activa van dat jaar toegevoegd en vervolgens wordt de waarde van de buiten gebruik gestelde activa erop in mindering gebracht. Aldus wordt de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad aan het eind van het jaar verkregen. Vervolgens wordt via een afschrijvingspercentage de afschrijvingen bepaald. De als hierboven beschreven afschrijvingen behoeven niet overeen te stemmen met de bedrijfseconomische afschrijvingen die zijn vastgesteld op basis van historische kostprijs of fiscale levensduur.
Netto toegevoegde waarde basisprijzen
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.

In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
Toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.

In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
Waarde in werkelijke prijzen
De bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van de betreffende verslagperiode. Dit in tegenstelling tot zogeheten constante prijzen, waarbij bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van een bepaalde basisperiode.
Netto toegevoegde waarde basisprijzen
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.

In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
Niet-productgebonden belastingen (-)
Dit zijn de belastingen op productie die producenten moeten betalen, ongeacht de hoeveelheid of de waarde van de geproduceerde of verkochte producten. Voorbeelden hiervan zijn de onroerendezaakbelasting, reinigingsrechten en rioolrechten betaald door producenten.
Niet-productgebonden subsidies
Onder subsidies die niet-productgebonden zijn, vallen de subsidies op productie, die niet direct te relateren zijn aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten. Het betreft vooral landbouwsubsidies, subsidies op R&D en loonsubsidies.
Landbouwinkomen
Ook wel de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten die wordt berekend door op de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen het saldo van de niet-productgebonden belastingen en subsidies in mindering te brengen.
Beloning van werknemers (-)
De totale vergoeding, in geld of in natura, die door een werkgever aan een werknemer verschuldigd is voor de arbeid die deze tijdens een verslagperiode heeft verricht. De beloning van werknemers is gelijk aan het totaal van lonen en sociale premies ten laste van werkgevers.

Bestaat uit het periodieke, direct aan werknemers betaalde loon (incl. gratificatie, overwerkgeld, fooien, provisie, loon in natura, vakantiegeld, reiskostenvergoeding) plus de sociale premies ten laste van werkgevers.
Exploitatieoverschot / gemengd inkomen
Bruto-exploitatieoverschot / gemengd inkomen.
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en ‘netto’ na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
Inkomen en arbeid
Omvat de beloning van werknemers.
Inkomen uit bedrijfsuitoefening
Het inkomen uit bedrijfsuitoefening is het exploitatieoverschot minus het saldo van betaalde en ontvangen rente minus de betaalde pachten. Dit stemt overeen met het begrip winst vóór winstuitkering en vóór aftrek van belastingen op inkomen, zoals gebruikelijk is in de bedrijfsadministratie.
Waarde in werkelijke prijzen
De bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van de betreffende verslagperiode. Dit in tegenstelling tot zogeheten constante prijzen, waarbij bedragen zijn uitgedrukt in prijzen van een bepaalde basisperiode.
Exploitatieoverschot / gemengd inkomen
Bruto-exploitatieoverschot / gemengd inkomen.
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van belastingen en subsidies op productie en invoer. Bij zelfstandigen (die deel uitmaken van de sector huishoudens) wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat.

In de nationale rekeningen en de landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van afschrijvingen (het verbruik van vaste activa) en ‘netto’ na aftrek van afschrijvingen. Uit het bruto-exploitatieoverschot moeten het verbruik van vaste activa worden bekostigd.
Betaalde pacht e.d. (-)
Omvat reguliere pacht, eenmalige pacht en teeltpacht.
Betaalde rente (-)
Omvat de betaalde rente exclusief de betaalde indirect gemeten diensten van financiële intermediairs.
Ontvangen rente
Omvat de ontvangen rente exclusief de betaalde indirect gemeten diensten van financiële intermediairs.
Inkomen uit bedrijfsuitoefening
Het inkomen uit bedrijfsuitoefening is het exploitatieoverschot minus het saldo van betaalde en ontvangen rente minus de betaalde pachten. Dit stemt overeen met het begrip winst vóór winstuitkering en vóór aftrek van belastingen op inkomen, zoals gebruikelijk is in de bedrijfsadministraie.