Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2017

Tabeltoelichting


Gemeenten ontvangen geld van de Rijksoverheid uit het gemeentefonds. Hiermee betalen zij een deel van hun uitgaven. Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en WMO (Sociaal domein). Voor de verdeling van het landelijke budget voor de uitvoering van deze drie wetten over de gemeenten zijn verdeelmodellen ontwikkeld. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) stelt CBS cijfers samen waarmee deze verdeelmodellen doorgerekend kunnen worden. Deze tabel bevat gegevens die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet, Participatiewet en Wmo.

Gegevens beschikbaar voor 2017

Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel zijn definitief, maar samengesteld op basis van gegevens uit verschillende bronnen, en berekend op verschillende basisjaren. Dit wil zeggen dat de cijfers niet zondermeer vergelijkbaar zijn met reeds gepubliceerde cijfers op StatLine. In de toelichting bij de onderwerpen wordt dit nader verklaard.

Wijzigingen per 31 mei 2017:
Deze tabel is een update van de tabel Maatstaven gemeentefonds; regio 2016.
Ten opzichte van de vorige tabel is de indicator ‘Aantal minderjarige kinderen met inkomen onder lage inkomensgrens’ komen te vervallen en is de indicator ‘Eenouderhuishoudens met minderjarige kinderen met bijstand’ toegevoegd.

Wijzigingen per 31 mei 2018:
De naam en toelichting van de indicator ‘Personen met een Wajong-uitkering’ is aangepast. Het gaat om ‘Wajong-uitkeringen’ en niet om ‘Personen met een Wajong-uitkering’. Dat staat nu goed in de tabel.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
De nieuwe cijfers komen naar verwachting in mei 2018 beschikbaar.

Toelichting onderwerpen

Jeugdwet
Wettelijke verplichting voor gemeenten om zorg aan jongeren te bieden.
De Jeugdwet wordt op 1 januari 2015 ingevoerd als samenvoeging van de Wet op de jeugdzorg (Wjz), de langdurige jeugd-gehandicaptenzorg en -geestelijke gezondheidszorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de jeugd-geestelijke gezondheidszorg uit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Jeugdwet regelt de ondersteuning, hulp en zorg voor jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen, met psychische en psychiatrische problemen of met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking. Daarnaast regelt de wet de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.
In de Jeugdwet is de leeftijdsgrens gesteld op 18 jaar voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt. Voor jeugdhulp die verstrekt wordt in verband met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking die voorheen viel onder zorg als bedoeld bij of krachtens de AWBZ of Zvw geldt echter de leeftijdsgrens van 18 jaar. Voor jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing geldt op basis van het wetsvoorstel Jeugdwet geen leeftijdsgrens.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet.
Minderjarige kinderen in particuliere hh
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met het gehele jaar inkomen (exclusief studentenhuishoudens) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.
Inkomen hh tot 120% sociaal minimum
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Inkomen hh tot 120% sociaal minimum %
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent sociaal minimum als percentage van het totaal aantal minderjarige kinderen op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen. Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Huishoudens met inkomen
De uitkomsten hebben betrekking op alle huishoudens in Nederland met inkomen (incl. personen die in tehuizen of inrichtingen verblijven).
Totaal huishoudens met inkomen
Totaal aantal huishoudens met inkomen (incl. personen die in tehuizen of inrichtingen verblijven) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Paar, alleen kinderen < 18 jaar
(Echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Paren zijn zowel echtparen als personen die samenwonen met een vaste partner.      
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Paar, minstens één kind >= 18 jaar
(Echt)paar met minstens één meerderjarig kind zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Paren zijn zowel echtparen als personen die samenwonen met een vaste partner.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 jaar
Eenoudergezin met uitsluitend minderjarige kinderen zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Een eenoudergezin wordt gevormd door een hoofdkostwinner die niet samenwoont met een vaste partner, maar wel inwonende kinderen heeft.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Eenoudergezin, minstens één kind >= 18
Eenoudergezin met minstens één meerderjarig kind zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Een eenoudergezin wordt gevormd door een hoofdkostwinner die niet samenwoont met een vaste partner, maar wel inwonende kinderen heeft.

Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO)
Wet maatschappelijke ondersteuning zoals ingegaan op 1 januari 2015.
Deze wet stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Wmo.
Huishoudens
Huishoudens worden onderscheiden in particuliere en institutionele huishoudens.
Ze omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen (particuliere huishoudens), maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten (institutionele huishoudens).
Huishoudens met inkomen
Het totaal aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Huish. met laag inkomen 2e-4e deciel
Het aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in 2014 in het 2e, 3e, of 4e deciel van de landelijke inkomensverdeling voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Huishoudens zijn in tien inkomensklasse verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'.
De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten.
Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften.
Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie.
Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO).

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Huish. met laag inkomen 2e-4e deciel %
Het aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in 2014 in het 2e, 3e, of 4e deciel van de landelijke inkomensverdeling als percentage van het totaal aantal huishoudens met inkomen voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Huishoudens zijn in tien inkomensklasse verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'.
De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten.
Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften.
Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie.
Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO).

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.