Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2017

Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2017

Regio's Participatiewet Inwoners van 15 tot 65 jaar (aantal) Participatiewet Inwoners doelpopulatie (aantal) Participatiewet Beroepsbevolking vijfjaarsgemiddelde Totaal beroepsbevolking (x 1 000) Participatiewet Beroepsbevolking vijfjaarsgemiddelde Lager opgeleiden (x 1 000) Participatiewet Beroepsbevolking vijfjaarsgemiddelde Lager opgeleiden, percentage (%) Participatiewet Sociale zekerheid Instroom werkregeling Wajong (aantal) Participatiewet Sociale zekerheid Instroom wachtlijst WSW (aantal) Participatiewet Sociale zekerheid Instroom werkregeling Wajong excl. WSW (aantal) Participatiewet Sociale zekerheid Personen met bijstand tot AOW-leeftijd (aantal) Jeugdwet Inwoners tot 18 jaar (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen in particuliere hh Totaal minderjarige kinderen (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen in particuliere hh Inkomen hh tot 120% sociaal minimum (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen in particuliere hh Inkomen hh tot 120% sociaal minimum % (%) Jeugdwet Particuliere huishoudens Totaal particuliere huishoudens (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Totaal (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Jongste kind tot 6 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Jongste kind 6 tot 12 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Jongste kind 12 tot 18 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Eenouderhuishoudens Totaal (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Eenouderhuishoudens Met 2 of meer kinderen (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens Driejaarsgemiddelde (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens 2015 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens 2014 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens 2013 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens met kind <18 jaar Driejaarsgemiddelde (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens met kind <18 jaar 2015 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens met kind <18 jaar 2014 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Eenouderhuishoudens met kind <18 jaar 2013 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Driejaarsgemiddelde (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen 2015 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen 2014 (aantal) Jeugdwet Bijstandshuishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen 2013 (aantal) Jeugdwet Ouders met lang psychisch medicijngebr. (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Totaal huishoudens met inkomen Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Totaal huishoudens met inkomen Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, alleen kinderen < 18 jaar Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, alleen kinderen < 18 jaar Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, minstens één kind >= 18 jaar Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Paar, minstens één kind >= 18 jaar Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 jaar Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 jaar Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, minstens één kind >= 18 Huishoudens (aantal) Jeugdwet Huishoudens met inkomen Eenoudergezin, minstens één kind >= 18 Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen (euro) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Inwoners Totaal (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Inwoners Inwoners van 65 jaar of ouder (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Huishoudens Eenpersoonshuishoudens (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Huishoudens Huishoudens met inkomen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Huishoudens Huish. met laag inkomen 2e-4e deciel (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Huishoudens Huish. met laag inkomen 2e-4e deciel % (%) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Periodieke bijstanduitkeringen Totaal (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Periodieke bijstanduitkeringen WWB uitkeringen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Periodieke bijstanduitkeringen IOAW uitkeringen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Periodieke bijstanduitkeringen IOAZ uitkeringen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Periodieke bijstanduitkeringen Uitkeringen aan adreslozen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Periodieke bijstanduitkeringen BBZ uitkeringen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Woonkernen Totaal woonkernen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Woonkernen Woonkernen met minimaal 500 adressen (aantal) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Omgevingsadressendichtheid (per km²) Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) Lokaal klantenpotentieel (aantal)
Nederland 11.094.107 1.961.230 8.896 1.496 17 26.060 25.930 25.490 497.910 3.416.581 3.277.800 427.000 13,0 7.720.787 2.578.670 771.945 553.692 569.456 557.426 211.924 111.960 112.010 114.540 109.330 81.960 82.020 83.630 80.220 121.590 123.170 123.320 118.280 142.550 7.771.700 24.400 1.309.900 26.700 668.100 30.400 285.800 17.200 239.300 22.600 16.979.120 3.085.308 2.906.334 7.771.700 2.331.500 30,0 419.530 388.090 20.520 1.680 5.260 3.990 3.334 1.148 1.969
Amsterdam 606.270 129.600 466 43 9 1.130 1.580 1.110 46.570 148.819 138.200 34.000 24,6 456.462 111.925 42.708 22.867 19.890 40.238 15.276 11.200 10.990 11.510 11.110 7.740 7.600 7.900 7.730 11.450 11.180 11.650 11.520 5.880 443.500 23.700 49.900 29.900 18.500 26.900 21.300 17.800 16.600 21.000 833.624 100.135 251.828 443.500 147.400 33,2 40.200 36.860 1.330 130 1.510 380 21 5 6.004 920.000
's-Gravenhage (gemeente) 355.170 87.940 264 40 15 1.070 350 1.060 30.130 108.014 98.700 22.500 22,8 255.785 79.809 29.258 16.985 14.990 23.989 9.065 6.640 6.780 6.800 6.350 4.740 4.860 4.820 4.540 7.200 7.410 7.360 6.820 4.960 251.300 23.400 38.000 26.900 15.100 28.200 12.500 16.700 9.700 20.800 519.988 73.260 121.379 251.300 86.500 34,4 25.960 23.850 960 80 960 130 3 3 4.834 579.120
Rotterdam 431.467 108.160 317 56 18 1.250 670 1.230 44.380 122.472 111.100 31.000 27,9 318.219 93.947 33.947 18.880 17.214 33.482 13.360 11.400 11.350 11.680 11.170 8.300 8.370 8.460 8.080 11.840 11.860 12.040 11.620 4.630 314.500 21.800 39.100 25.300 18.900 26.800 18.300 15.800 13.200 20.100 629.606 95.001 152.561 314.500 119.000 37,8 38.310 36.510 1.350 50 300 100 11 7 3.932 713.800
Utrecht (gemeente) 245.582 38.390 192 15 8 440 300 430 12.120 67.699 64.200 9.200 14,3 174.765 45.513 19.395 9.993 7.875 9.539 3.596 2.280 2.300 2.310 2.210 1.580 1.620 1.600 1.530 2.820 2.930 2.820 2.700 3.080 172.000 22.800 26.800 30.200 7.800 27.700 5.200 18.900 3.800 21.600 338.967 34.437 91.746 172.000 46.100 26,8 10.010 9.270 360 20 250 120 5 2 3.379 390.580
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Gemeenten ontvangen geld van de Rijksoverheid uit het gemeentefonds. Hiermee betalen zij een deel van hun uitgaven. Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en WMO (Sociaal domein). Voor de verdeling van het landelijke budget voor de uitvoering van deze drie wetten over de gemeenten zijn verdeelmodellen ontwikkeld. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) stelt CBS cijfers samen waarmee deze verdeelmodellen doorgerekend kunnen worden. Deze tabel bevat gegevens die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet, Participatiewet en Wmo.

Gegevens beschikbaar voor 2017

Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel zijn definitief, maar samengesteld op basis van gegevens uit verschillende bronnen, en berekend op verschillende basisjaren. Dit wil zeggen dat de cijfers niet zondermeer vergelijkbaar zijn met reeds gepubliceerde cijfers op StatLine. In de toelichting bij de onderwerpen wordt dit nader verklaard.

Wijzigingen per 31 mei 2017:
Deze tabel is een update van de tabel Maatstaven gemeentefonds; regio 2016.
Ten opzichte van de vorige tabel is de indicator ‘Aantal minderjarige kinderen met inkomen onder lage inkomensgrens’ komen te vervallen en is de indicator ‘Eenouderhuishoudens met minderjarige kinderen met bijstand’ toegevoegd.

Wijzigingen per 31 mei 2018:
De naam en toelichting van de indicator ‘Personen met een Wajong-uitkering’ is aangepast. Het gaat om ‘Wajong-uitkeringen’ en niet om ‘Personen met een Wajong-uitkering’. Dat staat nu goed in de tabel.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
De nieuwe cijfers komen naar verwachting in mei 2018 beschikbaar.

Toelichting onderwerpen

Participatiewet
De wet regelt in Nederland de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het verlenen van bijstand door gemeenten voor mensen die weinig of geen ander inkomen (waaronder andere uitkeringen) hebben en ook weinig of geen vermogen.
Werk gaat voor inkomen: oogmerk is om mensen met of zonder arbeidsbeperking op de kortste weg naar betaald werk te kunnen zetten.
De gemeenten voeren de wet uit en bepalen, binnen de wettelijke grenzen, hun eigen beleid.
De participatiewet vervangt sinds 1 januari 2015 de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (wet Wajong).
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Participatiewet.

Inwoners van 15 tot 65 jaar
Het aantal inwoners van 15 tot 65 jaar op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal inwoners in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal inwoners. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Participatiewet over 31 december 2015 gaan.
Inwoners doelpopulatie
Het aantal personen dat behoort tot de doelgroep van de Participatiewet voordat deze daadwerkelijk in werking treedt in 2015.

De doelgroep van de Participatiewet, weergegeven in deze tabel, bestaat uit:
- Werkenden met steun van de gemeente (WSW, Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID), Loonkostensubsidie);
- Niet-werkenden met een uitkering van de gemeente (Wet Werk en Bijstand (WWB));
- Niet-werkenden zonder uitkering (niet-uitkeringsgerechtigden en inactieven);
- Personen met een Wajong-uitkering.

Omdat het CBS geen registratie van niet-uitkeringsgerechtigden of inactieven heeft, is de totale bevolking in de leeftijd van 15 jaar tot aan de AOW-leeftijd 'afgepeld' om tot de omvang van deze subgroep te komen. Op basis van de BRP is de omvang van de bevolking in de leeftijd van 15 jaar tot aan de AOW-leeftijd op 31 december 2015 bepaald voor de gemeentelijke indeling van 1 januari 2017. De volgende groepen zijn vervolgens van deze bevolking afgepeld om tot de uiteindelijke doelgroep van de Participatiewet te komen:
- Personen met een baan in loondienst in Nederland ultimo 2015, ongeacht de omvang van de baan, met uitzondering van de werkenden met steun van de gemeente (WSW, Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en het Besluit in- en doorstroombanen (ID), Loonkostensubsidie);
- Personen met inkomsten uit een baan in het buitenland in 2015;
- Personen met inkomsten uit overige arbeid in 2015;
- Personen met inkomsten als zelfstandige in 2015;
- Personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)/Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ultimo 2015;
- Personen met een uitkering in het kader van de werkloosheidswet (WW) ultimo 2015;
- Personen van 15 tot 30 jaar die ultimo 2015 regulier onderwijs volgen.
Beroepsbevolking vijfjaarsgemiddelde
Tot de beroepsbevolking horen personen:
- die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of
- die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Deze definitie heeft betrekking op personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking). De gegevens worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.
Het gaat hier om een vijfjaarsgemiddelde van de beroepsbevolking.
Totaal beroepsbevolking
Vijfjaarsgemiddelde van het totaal aantal personen in de beroepsbevolking voor de jaren 2012 tot en met 2016 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Beroepsbevolking
Personen:
- die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of
- die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Deze definitie heeft betrekking op personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking). De gegevens worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.

Lager opgeleiden
Vijfjaarsgemiddelde van het aantal lager opgeleiden in de beroepsbevolking voor de jaren 2012 tot en met 2016 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De lager opgeleiden in deze tabel wijken af van de standaard CBS-indeling van de laag opgeleiden. In deze tabel worden personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen volgens de Standaard Onderwijsindeling (SOI) tot de laag opgeleiden gerekend:
- 111 Basisonderwijs:
01001 geen onderwijs gevolgd
01002 onderwijs aan kleuters
01003 basisonderwijs groep 3-8
01004 (basis)educatie
- 121 VMBO-basisberoep/kaderberoeps, mbo1:
01006 praktijkonderwijs
01016 overige beroepsopleiding of cursus met lager niveau
01007 assistentenopleiding (web) bol
01008 assistentenopleiding (web) bbl (incl. geen aanduiding leerweg)
01005 gemeenschappelijke leerjaren avo
01013 vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerweg
01015 lbo, vbo.
Ten opzichte van de standaard CBS-indeling van laag opgeleiden worden de personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen niet tot de lager opgeleiden gerekend:
- 122 VMBO-gemengd/theoretisch, avo onderbouw:
01009 havo, vwo leerjaar 1-3
01010 mms, hbs, gymnasium leerjaar 1-3
01011 voortgezet speciaal onderwijs
01012 mavo
01014 vmbo theoretische- of gemengde leerweg.
Lager opgeleiden, percentage
Vijfjaarsgemiddelde van het percentage lager opgeleiden in de beroepsbevolking voor de jaren 2012 tot en met 2016 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De lager opgeleiden in deze tabel wijken af van de standaard CBS-indeling van de laag opgeleiden. In deze tabel worden personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen tot de laag opgeleiden gerekend:
- 111 Basisonderwijs:
01001 geen onderwijs gevolgd
01002 onderwijs aan kleuters
01003 basisonderwijs groep 3-8
01004 (basis)educatie
- 121 VMBO-basisberoep/kaderberoeps, mbo1:
01006 praktijkonderwijs
01016 overige beroepsopleiding of cursus met lager niveau
01007 assistentenopleiding (web) bol
01008 assistentenopleiding (web) bbl (incl. geen aanduiding leerweg)
01005 gemeenschappelijke leerjaren avo
01013 vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerweg
01015 lbo, vbo.
Ten opzichte van de standaard CBS-indeling van laag opgeleiden worden de personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen niet tot de lager opgeleiden gerekend:
- 122 VMBO-gemengd/theoretisch, avo onderbouw:
01009 havo, vwo leerjaar 1-3
01010 mms, hbs, gymnasium leerjaar 1-3
01011 voortgezet speciaal onderwijs
01012 mavo
01014 vmbo theoretische- of gemengde leerweg.
Sociale zekerheid
Het publieke stelsel dat bedoeld is om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen ten tijde van pensioen, ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden of werkloosheid.
Het bestaat uit werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen. De werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen worden samen aangeduid als sociale verzekeringen.
Instroom werkregeling Wajong
Het publieke stelsel dat bedoeld is om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen ten tijde van pensioen, ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden of werkloosheid.
Het bestaat uit werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen. De werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen worden samen aangeduid als sociale verzekeringen.

inst_wj: Instroom werkregeling Wajong [aantal]
De cumulatieve omvang van de instroom in de werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) in de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling 2017.

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong):
Wettelijke voorziening in de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van mensen die geen aanspraak kunnen maken op de WAO/WIA omdat er geen arbeidsverleden is opgebouwd.
Dit zijn mensen die arbeidsongeschikt zijn voor de dag dat zij 17 jaar worden of na hun 17e jaar arbeidsongeschikt worden én een opleiding/studie volgen.
Met het van kracht worden van de Participatiewet m.i.v. januari 2015 kunnen alleen jonggehandicapten, die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, nog instromen in de wet Wajong. Jonggehandicapten die nog kunnen werken, kunnen vanaf januari 2015 voor ondersteuning bij het zoeken naar werk terecht bij gemeenten.
Jongeren die vóór 2015 al een Wajong-uitkering hadden, houden deze uitkering.

Wet Werkregeling Wajong:
Om zoveel mogelijk Wajongers aan het werk te krijgen en te houden geldt vanaf 2010 de Wet Wajong voor nieuwe arbeidsongeschikte jongeren. Kort samengevat: vanaf het 18de jaar bekijkt men welke mogelijkheden er zijn om te werken. Die mogelijkheden worden vastgelegd in een participatieplan en de jongeren komen na school in de werkregeling Wajong. Op het 27ste jaar vindt een definitieve beoordeling plaats.
Instroom wachtlijst WSW
De cumulatieve omvang van de instroom op de wachtlijst van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling 2017.

Wet sociale werkvoorziening (WSW)
Mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap kunnen vaak moeilijk een baan vinden. Zij hebben een hoge mate van begeleiding nodig.
Met de WSW geeft de overheid deze mensen de kans om toch te werken en in hun eigen onderhoud te voorzien. Om in aanmerking te komen voor de WSW moet je een WSW-indicatie hebben.
Mensen met een WSW-indicatie kunnen in aanmerking komen voor een WSW-dienstbetrekking of een begeleid werken dienstbetrekking. Bij een WSW-dienstbetrekking zijn zij in dienst van een gemeente (sociale werkplaats).
Bij een begeleid werken dienstbetrekking is er sprake van een arbeidsovereenkomst bij een reguliere werkgever (WSW regulier dienstverband). Vaak kunnen mensen nadat zij een WSW-indicatie hebben gekregen niet direct aan de slag maar staan ze eerst een tijdje op de wachtlijst (WSW wachtlijst).

WSW-registratie.
De bron voor deze indicator is de WSW-registratie van Panteia. In de WSW-registratie zijn gegevens verzameld van alle personen die geïndiceerd zijn voor de WSW, op de wachtlijst staan, een dienstbetrekking hebben en werken onder begeleiding bij een reguliere werkgever. Deze registratie wordt door CBS niet gebruikt om reguliere statistieken mee te publiceren, maar alleen in maatwerkonderzoek gebruikt. CBS voert geen controles uit op de kwaliteit van de gegevens in deze registratie en kan dus ook niet instaan voor de kwaliteit van de gegevens in de registratie. Het CBS heeft toestemming gekregen van het ministerie van SZW om deze gegevens in dit maatwerkonderzoek te gebruiken.
Instroom werkregeling Wajong excl. WSW
De cumulatieve omvang van de instroom in de werkregeling Wajong gecorrigeerd voor de instroom op de wachtlijst van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) in de jaren 2012 tot en met 2014, per gemeente voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Als iemand zowel instroomt in de werkregeling Wajong als op de wachtlijst van de WSW dan wordt deze persoon niet meegeteld in dit cijfer.
Personen met bijstand tot AOW-leeftijd
Het aantal personen tot de pensioengerechtigde (AOW-)leeftijd met een bijstands(gerelateerde) uitkering op 31-12-2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Inbegrepen zijn uitkeringen in het kader van:
- de Wet werk en bijstand (WWB);
- de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
- de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
- het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) en
- Bijstand aan (overige) adreslozen.

De cijfers over het aantal personen met een bijstandsuitkering in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal personen met een bijstandsuitkering. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Participatiewet over 31 december 2015 gaan.
Jeugdwet
Wettelijke verplichting voor gemeenten om zorg aan jongeren te bieden.
De Jeugdwet wordt op 1 januari 2015 ingevoerd als samenvoeging van de Wet op de jeugdzorg (Wjz), de langdurige jeugd-gehandicaptenzorg en -geestelijke gezondheidszorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de jeugd-geestelijke gezondheidszorg uit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Jeugdwet regelt de ondersteuning, hulp en zorg voor jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen, met psychische en psychiatrische problemen of met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking. Daarnaast regelt de wet de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.
In de Jeugdwet is de leeftijdsgrens gesteld op 18 jaar voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, voor zover deze hulp niet onder een ander wettelijk kader valt. Voor jeugdhulp die verstrekt wordt in verband met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking die voorheen viel onder zorg als bedoeld bij of krachtens de AWBZ of Zvw geldt echter de leeftijdsgrens van 18 jaar. Voor jeugdreclassering en jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing geldt op basis van het wetsvoorstel Jeugdwet geen leeftijdsgrens.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet.
Inwoners tot 18 jaar
Het aantal inwoners tot 18 jaar op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal inwoners in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal inwoners.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Participatiewet over 31 december 2015 gaan.
Minderjarige kinderen in particuliere hh
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met het gehele jaar inkomen (exclusief studentenhuishoudens) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.
Totaal minderjarige kinderen
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met het gehele jaar inkomen (exclusief studentenhuishoudens) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.
Inkomen hh tot 120% sociaal minimum
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Inkomen hh tot 120% sociaal minimum %
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent sociaal minimum als percentage van het totaal aantal minderjarige kinderen op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen. Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Particuliere huishoudens
Een particulier huishouden is een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet bedrijfsmatig voorziet in huisvesting en dergelijke levensbehoeften.
Totaal particuliere huishoudens
Het totaal aantal particuliere huishoudens op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal particuliere huishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal particuliere huishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2015 gaan.
Meerpersoonshuishoudens met kinderen
Het aantal meerpersoonshuishouden met thuiswonende kinderen op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met één of twee tot het huishouden behorende ouders.
Onder thuiswonende kinderen worden ook inbegrepen adoptie- en stiefkinderen, maar geen pleegkinderen.

De cijfers over het aantal meerpersoonshuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal meerpersoonshuishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2015 gaan.
Totaal
Jongste kind tot 6 jaar
Jongste kind 6 tot 12 jaar
Jongste kind 12 tot 18 jaar
Eenouderhuishoudens
Het aantal particulier huishouden bestaande uit één ouder met thuiswonende kinderen op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met de ouder die tot het huishouden behoort.
Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen maar geen pleegkinderen.

De cijfers over het aantal eenouderhuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal eenouderhuishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2015 gaan.
Totaal
Met 2 of meer kinderen
Bijstandshuishoudens
Huishoudens met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Eenouderhuishoudens
Eenouderhuishoudens die bijstand ontvangen.
Onder bijstand wordt hier verstaan uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Driejaarsgemiddelde
Het gemiddeld aantal eenouderhuishoudens met bijstand voor de jaren 2013 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Het gemiddelde is berekend door de aantallen voor de drie peilmomenten op te tellen en te delen door drie.
2015
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
2014
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
2013
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Eenouderhuishoudens met kind <18 jaar
Eenouderhuishoudens met één of meer minderjarige kinderen die bijstand ontvangen.
Onder bijstand wordt hier verstaan uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstan0dsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Driejaarsgemiddelde
Het gemiddeld aantal eenouderhuishoudens met één of meer minderjarige kinderen met bijstand voor de jaren 2013 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Het gemiddelde is berekend door de aantallen voor de drie peilmomenten op te tellen en te delen door drie.
2015
Het aantal eenouderhuishoudens met één of meer minderjarige kinderen met bijstand op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
2014
Het aantal eenouderhuishoudens met één of meer minderjarige kinderen met bijstand op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
2013
Het aantal eenouderhuishoudens met één of meer minderjarige kinderen met bijstand op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Meerpersoonshuishoudens met kinderen
Bijstandshuishoudens met één of meer minderjarige kinderen.
Onder bijstand wordt hier verstaan uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Driejaarsgemiddelde
Het gemiddeld aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar voor de jaren 2013 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Het gemiddelde is berekend door de aantallen voor de drie peilmomenten op te tellen en te delen door drie.
2015
Het aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
2014
Het aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
2013
Het aantal bijstandshuishoudens met één of meer kinderen tot 18 jaar op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Ouders met lang psychisch medicijngebr.
Aantal ouders van kinderen in de leeftijd tot 18 jaar met langdurig psychisch medicijngebruik in het jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Deze indicator beschrijft hoeveel ouders van kinderen in de leeftijd tot 18 jaar in het jaar 2013 gebruik heeft gemaakt van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen.

Langdurig psychisch medicijngebruik:
Om te kijken welke personen gebruik hebben gemaakt van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen, is gebruik gemaakt van een bestand van het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG). Dit bestand bevat informatie over alle verzekerden met een basisverzekering (zorg) in 2014. Op basis van hun declaratiegedrag zijn chronisch zieken ingedeeld in zogenaamde Farmaceutische Kosten Groepen (FKG). Deze psychische FKG’s zijn gebaseerd op het medicijngebruik in 2013.
Een FKG is een groep medicijnen die past bij een bepaalde chronische aandoening. Iemand valt binnen een FKG als hij of zij minimaal 180 dagen per jaar medicijnen gebruikt voor een bepaalde aandoening. De volgende FKG’s worden in dit onderzoek gerekend tot chronische psychische aandoeningen: psychose, psychose depot, chronische stemmingsstoornissen, verslaving, bipolair regulier, bipolair complex, adhd, ‘psychose, alzheimer, verslaving’ en depressie.

Huishoudens met inkomen
De uitkomsten hebben betrekking op alle huishoudens in Nederland met inkomen (incl. personen die in tehuizen of inrichtingen verblijven).
Totaal huishoudens met inkomen
Totaal aantal huishoudens met inkomen (incl. personen die in tehuizen of inrichtingen verblijven) op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Paar, alleen kinderen < 18 jaar
(Echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Paren zijn zowel echtparen als personen die samenwonen met een vaste partner.      
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Paar, minstens één kind >= 18 jaar
(Echt)paar met minstens één meerderjarig kind zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Paren zijn zowel echtparen als personen die samenwonen met een vaste partner.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2043 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 jaar
Eenoudergezin met uitsluitend minderjarige kinderen zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Een eenoudergezin wordt gevormd door een hoofdkostwinner die niet samenwoont met een vaste partner, maar wel inwonende kinderen heeft.
Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Eenoudergezin, minstens één kind >= 18
Eenoudergezin met minstens één meerderjarig kind zonder anderen.
De indeling van het huishouden hangt af van de relaties van de huishoudensleden ten opzichte van de hoofdkostwinner. Het al dan niet gehuwd samenwonen van de hoofdkostwinner en de aanwezigheid van inwonende kinderen spelen hier een rol. Een eenoudergezin wordt gevormd door een hoofdkostwinner die niet samenwoont met een vaste partner, maar wel inwonende kinderen heeft.

Huishoudens
Aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in jaar 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen
Gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het gestandaardiseerd inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Om inkomens van huishoudens van verschillende grootte en samenstelling vergelijkbaar te maken, wordt het inkomen gestandaardiseerd. Bij het standaardiseren wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor grootte en samenstelling van een huishouden. Hiervoor zijn equivalentiefactoren beschikbaar die afgestemd zijn op het aantal volwassenen en kinderen (naar leeftijd) in een huishouden. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Hierbij is de CBS-equivalentieschaal gebruikt, waarbij het eenpersoonshuishouden als standaardhuishouden is gekozen. Het gaat hier om het rekenkundig gemiddeld gestandaardiseerd inkomen per huishouden.

De cijfers over particuliere huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over particuliere huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 2014 gaan.
Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO)
Wet maatschappelijke ondersteuning zoals ingegaan op 1 januari 2015.
Deze wet stelt gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Wmo.
Inwoners
Het aantal inwoners op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal inwoners in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal inwoners. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
Totaal
Inwoners van 65 jaar of ouder
Huishoudens
Huishoudens worden onderscheiden in particuliere en institutionele huishoudens.
Ze omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen (particuliere huishoudens), maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten (institutionele huishoudens).
Eenpersoonshuishoudens
Het aantal particuliere huishoudens bestaande uit één persoon op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal eenpersoonshuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal eenpersoonshuishoudens. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
Huishoudens met inkomen
Het totaal aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Huish. met laag inkomen 2e-4e deciel
Het aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in 2014 in het 2e, 3e, of 4e deciel van de landelijke inkomensverdeling voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Huishoudens zijn in tien inkomensklasse verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'.
De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten.
Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften.
Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie.
Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO).

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Huish. met laag inkomen 2e-4e deciel %
Het aantal huishoudens op 31 december 2014 met inkomen in 2014 in het 2e, 3e, of 4e deciel van de landelijke inkomensverdeling als percentage van het totaal aantal huishoudens met inkomen voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Huishoudens zijn in tien inkomensklasse verdeeld. De klassengrenzen van de verdeling zijn als volgt bepaald. De huishoudens van geheel Nederland worden gerangschikt naar hoogte van besteedbaar inkomen van het voorafgaande jaar. Daarna worden de eenheden in tien, qua aantal gelijke groepen (decielgroepen) verdeeld en wordt het hoogste inkomen in elke groep bepaald. Deze inkomens vormen de klassengrenzen (decielen). De huishoudens in het 2e, 3e en 4e deciel vormen in dit geval de groep 'relatief lage inkomens'.
De populatie omvat alle huishoudens inclusief studentenhuishoudens en institutionele huishoudens; huishoudens zonder (waargenomen) belastbaar inkomen zijn buiten beschouwing gelaten.
Een particulier huishouden bestaat uit een of meer personen die alleen of samen in een woonruimte gehuisvest zijn en zelf in hun dagelijkse levensbehoeften voorzien.
Een institutioneel huishouden is gedefinieerd als een uit een of meer leden bestaande verzameling van personen, woonachtig in een tot bewoning bestemd gebouw of in een andere bewoonde ruimte, die daar door derden wordt voorzien van huisvesting en van dagelijkse levensbehoeften.
Huishoudens waarvan alle huishoudensleden een WSF-uitkering (Wet Studie Financiering) ontvangen behoren tot de groep studentenhuishoudens; werkstudenten behoren ook tot deze categorie.
Het 'besteedbaar inkomen' is het bruto-inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten (o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
Het bruto-inkomen omvat winst uit onderneming, bruto-inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO).

De cijfers over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal huishoudens met inkomens in het 2e, 3e, of 4e deciel. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2014 gaan.
Periodieke bijstanduitkeringen
Het aantal uitkeringen op grond van een bijstandswet of bijstandsgerelateerde wet.
Bijstandswetten zijn de Participatiewet (vanaf 2015) en de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015).
Bijstandsgerelateerde wetten zijn de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Een uitkering aan een (echt)paar wordt geteld als één uitkering aan twee personen.
Totaal
Het totaal aantal uitkeringen op grond van een bijstandswet of bijstandsgerelateerde wet op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Bijstandswetten zijn de Participatiewet (vanaf 2015) en de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015).
Bijstandsgerelateerde wetten zijn de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

De cijfers over het aantal bijstandsuitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal bijstandsuitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
WWB uitkeringen
Het aantal uitkeringen aan thuiswonenden jonger dan 65 jaar op grond van de Wet Werk en Bijstand (tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Wet werk en bijstand (WWB)
De WWB is een wettelijke sociale voorziening die op 1 januari 2004 in werking is getreden ter vervanging van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-banen). Uitgangspunt van de wet is dat mensen zoveel mogelijk zelf in hun eigen onderhoud voorzien. De WWB regelt bijstand voor mensen die hiertoe niet in staat zijn en die geen beroep kunnen doen op een ander socialezekerheidswet. Uitvoering van de wet ligt bij de gemeente, die naast financiële steun ook hulp biedt bij re-integratie in het arbeidsproces. De WWB is per 1 januari 2015 op enkele punten aangepast en vervangen door de Participatiewet.

Participatiewet
De Participatiewet vervangt per 1 januari 2015 de WWB, de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wet Wajong.
De Participatiewet komt vrijwel overeen met de WWB, maar nog sterker wordt de nadruk gelegd op participatie aan het arbeidsproces.
Personen die door lichamelijke, verstandelijke of psychische aandoeningen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet en niet meer onder de WSW. Ook jonggehandicapten die nog kunnen werken vallen vanaf die datum onder de Participatiewet en niet meer onder de Wet Wajong.

De cijfers over het aantal bijstandsuitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal bijstandsuitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
IOAW uitkeringen
Het aantal uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
De IOAW biedt een inkomensgarantie op het niveau van het sociaal minimum aan oudere werkloze werknemers, van wie het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd. De wet is in werking getreden op 1 januari 1987 en is ingrijpend gewijzigd met ingang van 1 januari 1996. Het recht op een IOAW-uitkering vervalt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De cijfers over het aantal IOAW-uitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal IOAW-uitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
IOAZ uitkeringen
Het aantal uitkeringen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
De IOAZ biedt een inkomensgarantie op het niveau van het sociaal minimum aan gewezen zelfstandigen van 55 jaar en ouder, van wie het inkomen duurzaam minder bedraagt dan het sociaal minimum en die als gevolg daarvan het bedrijf of beroep hebben beëindigd. De wet is in werking getreden op 1 januari 1987 en is ingrijpend gewijzigd met ingang van 1 januari 1996. Het recht op een IOAZ-uitkering vervalt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De cijfers over het aantal IOAZ-uitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal IOAZ-uitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
Uitkeringen aan adreslozen
Het aantal uitkeringen aan bijstandsontvangers zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Een beperkt aantal gemeenten is aangewezen om bijstand te verlenen aan adreslozen. Deze gemeenten zijn aangewezen in het Bijstandsbesluit adreslozen. Met ingang van 1999.

De cijfers over het aantal uitkeringen aan adreslozen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal uitkeringen aan adreslozen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
BBZ uitkeringen
Het aantal uitkeringen aan zelfstandigen ingevolge het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen (Bbz) op 31 december 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is ingesteld om een zelfstandige tijdelijk een uitkering te verstrekken totdat hij weer in zijn eigen levensbehoeften kan voorzien. Degenen die in aanmerking komen voor het Bbz zijn gevestigde zelfstandigen die tijdelijk in financiële problemen verkeren, of startende zelfstandigen. Daarnaast biedt het Bbz ook hulp aan oudere zelfstandigen met een niet-levensvatbaar bedrijf of hulp wanneer zelfstandigen hun bedrijf willen beëindigen.

De cijfers over het aantal BBZ-uitkeringen in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal BBZ-uitkeringen. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2017 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo over 31 december 2015 gaan.
Woonkernen
Woonkernen (Gf-Fvw) zijn in de Financiële verhoudingswet (Fvw) omschreven als geïsoleerde rastervierkanten of aaneen gesloten gebieden van met zijden aan elkaar grenzende rastervierkanten van 500 bij 500 meter (volgens de Rijksdriehoekmeting) binnen een gemeente.
Ieder rastervierkant van een woonkern(Gf-Fvw) bevat ten minste 25 adressen.
De toevoeging (Gf-Fvw) geeft aan dat deze definitie wordt gehanteerd in het kader van de Financiële verhoudingswet (Fvw) die de uitkeringen uit het Gemeentefonds (Gf) regelt.
Met ingang van cijfers over 2015 worden deze afgeleid van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), waarbij aan verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen per 1 januari van het peiljaar aan een vierkant wordt toegekend.
Totaal woonkernen
Het totaal aantal woonkernen (Gf-Fvw) per gemeente volgens de indeling op 1 januari 2017.
Woonkernen met minimaal 500 adressen
Het aantal woonkernen (Gf-Fvw) met minimaal 500 adressen binnen een gemeente, volgens de indeling op 1 januari 2017.
Omgevingsadressendichtheid
Omgevingsadressendichtheid (OAD) in adressen / km² op 1 januari 2017.

De OAD is gedefinieerd als het gemiddeld aantal (hoofd)adressen dat een (hoofd)adres in zijn omgeving heeft. Als omgeving van een adres wordt een cirkel aangehouden met een straal van één kilometer rondom dat adres. Bij gemeentelijke en bovengemeentelijke indelingen is de adresgewogen OAD bepaald. Met ingang van cijfers over 2015 wordt het adres gedefinieerd als het hoofdadres van verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Cijfers over 2014 en voorgaande jaren zijn gebaseerd op adressen van het Geografisch Basisregister (GBR).
Voor meer informatie over de OAD en zijn rol in de bepaling van de stedelijkheid van een gebied wordt verwezen naar het artikel: 'Een nieuwe maatstaf voor stedelijkheid: de omgevingsadressendichtheid' in de Maandstatistiek van de bevolking, jaargang 40, juli 1992, 14-27, CBS. De OAD wordt berekend op basis van de BAG vanaf 2015 of het Geografisch Basisregister (GBR) van januari van het peiljaar, waarbij aan alle (hoofd)adressen een vierkant is toegekend.
Lokaal klantenpotentieel
Aantal potentiële lokale klanten van de woonkernen in een gemeente op 1 januari 2016 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2017.

Het aantal potentiële lokale klanten van een woonkern is gedefinieerd als het aantal inwoners dat die kern aantrekt uit alle kernen binnen een straal van 20 kilometer. De som van het aantal potentiële lokale klanten over alle gemeenten is gelijk aan het landelijk inwonertal op 1 januari en is afgerond op 10-tallen. Het zijn definitieve cijfers.
Voorafgaand aan de bepaling van het klantenpotentieel wordt eerst het zwaartepunt van ieder van de betrokken woonkernen bepaald. Het zwaartepunt van iedere woonkern wordt vastgelegd als een X- en een Y-coördinaat (in eenheden van 500 meter). Deze coördinaten worden in de berekening gebruikt om de onderlinge afstanden van woonkernen te bepalen. De afstand van een woonkern (Fvw-Gf) tot zichzelf en de afstand van twee woonkernen (Fvw-Gf) minder dan een kilometer wordt ten behoeve van de berekeningen op één kilometer gesteld. Vervolgens wordt het inwonertal van iedere woonkern binnen een gemeente bepaald. Inwoners van een gemeente die niet in een woonkern wonen, worden aan de woonkernen van een gemeente toegedeeld naar rato van hun inwonertal.
Als eerste stap in de berekening van het lokaal plantenpotentieel wordt voor iedere woonkern in Nederland het aantal inwoners volgens een formule opgesplitst in aantallen potentiële klanten van de woonkernen. Verondersteld is dat de lokale aantrekkingskracht van een kern recht evenredig toeneemt met het aantal inwoners en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Als tweede stap wordt per woonkern de aldus toegekende potentiële lokale klanten opgeteld. Het klantenpotentieel van een gemeente wordt verkregen door het aantal potentiële klanten van alle woonkernen binnen de gemeente te sommeren.
Het peilmoment van definitieve cijfers ten behoeve van de Wmo naar gemeentelijke indeling 2017 is 1 januari 2016. Tijdens de berekeningen van het lokaal klantenpotentieel worden de zwaartepunten van de kernen en hun gewicht per gemeente bepaald. Hierdoor wijken deze berekende cijfers af van het lokaal klantenpotentieel zoals berekend in de tabel “Maatstaven Financiële-verhoudingswet (Fvw)” voor de Algemene Uitkeringen uit het Gemeentefonds waar definitieve cijfers naar gemeentelijke indeling 2017 worden berekend met cijfers van het peilmoment 1 januari 2017.