Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2016

Maatstaven gemeentefonds; Sociaal domein; diverse peildata; regio 2016

Regio's Participatiewet Beroepsbevolking Lager opgeleiden (x 1 000) Participatiewet Beroepsbevolking Lager opgeleiden, percentage (%) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen tot 120% sociaal minimum (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen tot 120% sociaal minimum % (%) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen onder lage-inkomensgrens (aantal) Jeugdwet Minderjarige kinderen Inkomen onder lage-inkomensgrens % (%) Jeugdwet Particuliere huishoudens Huishoudens met en zonder kinderen (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Totaal (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Met jongste kind tot 6 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Met jongste kind 6 tot 12 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Meerpersoonshuishoudens met kinderen Met jongste kind 12 tot 18 jaar (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Eenouderhuishoudens Totaal (aantal) Jeugdwet Particuliere huishoudens Eenouderhuishoudens Met 2 of meer kinderen (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand Driejaarsgemiddelde (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand 2014 (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand 2013 (aantal) Jeugdwet Bijstand Eenouderhuishoudens met bijstand 2012 (aantal)
Alphen aan den Rijn 10 17 2.000 9,0 1.900 8,3 45.747 17.156 5.290 3.691 3.797 3.153 1.243 350 400 350 310
Capelle aan den IJssel 6 17 2.200 17,7 2.000 16,1 30.416 10.855 3.441 2.123 2.173 3.181 1.318 730 780 730 700
Coevorden 4 21 900 13,3 900 12,6 15.263 5.283 1.374 1.219 1.261 898 347 220 210 220 210
Eijsden-Margraten 1 12 300 7,1 300 7,0 10.551 3.890 856 741 958 573 206 30 30 30 30
Geertruidenberg 3 23 400 9,5 400 8,2 9.247 3.489 1.013 769 788 601 211 90 90 90 70
Giessenlanden 2 18 200 6,1 200 6,6 5.711 2.354 649 519 546 284 115 20 20 20 20
Hardenberg 8 24 1.100 7,9 1.100 8,2 23.203 9.637 2.820 2.047 2.161 1.248 508 210 220 210 190
Den Helder 6 21 1.800 18,5 1.600 16,0 26.484 8.323 2.431 1.786 1.863 2.315 875 550 570 550 550
Heusden 5 23 800 9,7 700 8,6 17.995 7.034 1.866 1.468 1.631 1.133 434 160 160 160 150
Krimpen aan den IJssel 3 19 500 8,6 500 8,2 12.121 4.518 1.306 975 966 903 354 130 150 120 120
Leeuwarden 8 14 3.300 17,4 3.100 16,0 55.061 14.646 5.066 3.281 3.109 3.928 1.389 1.120 1.150 1.120 1.080
Leiden 7 10 2.800 14,4 2.600 13,5 66.010 15.456 5.323 3.209 3.239 3.590 1.216 850 860 880 800
Leusden 2 11 300 4,7 300 4,2 12.334 4.584 1.258 1.078 1.091 757 307 50 60 50 50
Midden-Delfland 2 19 200 5,2 200 5,2 7.457 3.144 832 694 743 411 142 20 30 30 20
Midden-Drenthe 4 20 700 9,9 600 9,5 14.092 4.966 1.249 1.129 1.237 790 333 120 130 120 110
Noordenveld 3 17 600 10,4 600 10,0 13.628 4.596 1.168 1.041 1.182 875 311 130 130 130 120
Oldenzaal 3 16 700 10,1 600 9,4 13.744 5.009 1.462 1.113 1.115 838 346 130 130 140 120
Reusel-De Mierden 2 19 200 9,3 200 9,0 5.186 2.029 560 396 379 263 113 30 30 30 30
Rheden 3 17 1.000 13,5 1.000 12,7 20.700 6.032 1.695 1.338 1.468 1.377 497 250 290 240 220
Rijnwaarden 1 20 200 11,0 200 10,4 4.666 1.751 438 377 435 311 96 60 70 50 50
Sint-Oedenrode 2 20 300 8,0 300 7,3 7.375 2.796 728 607 618 405 166 30 40 30 40
Uden 4 20 1.000 11,8 900 10,8 17.647 6.485 1.785 1.429 1.444 1.199 497 190 200 200 180
Wierden 2 14 300 6,3 300 6,3 9.168 3.964 1.086 794 853 470 192 50 50 50 50
Woerden 4 14 900 7,7 900 7,6 20.903 8.207 2.525 1.885 1.802 1.279 544 130 130 140 130
De Wolden 2 19 400 8,3 400 8,1 9.749 3.580 833 804 911 512 234 40 50 50 40
Woudenberg 1 16 200 6,8 200 7,1 4.815 1.977 660 448 427 249 80 20 20 30 20
Bron: CBS
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Gemeenten ontvangen geld van de Rijksoverheid uit het gemeentefonds. Hiermee betalen zij een deel van hun uitgaven. Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en WMO (Sociaal domein). Voor de verdeling van het landelijke budget voor de uitvoering van deze drie wetten over de gemeenten zijn verdeelmodellen ontwikkeld. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) stelt CBS cijfers samen waarmee deze verdeelmodellen doorgerekend kunnen worden. Deze tabel bevat gegevens die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet, Participatiewet en Wmo.

Gegevens beschikbaar voor 2016

Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel zijn definitief, maar samengesteld op basis van gegevens uit verschillende bronnen, en berekend op verschillende basisjaren. Dit wil zeggen dat de cijfers niet zondermeer vergelijkbaar zijn met reeds gepubliceerde cijfers op StatLine. In de toelichting bij de onderwerpen wordt dit nader verklaard.

Wijzigingen per 31 mei 2018:
De naam en toelichting van de indicator ‘Personen met een Wajong-uitkering’ is aangepast. Het gaat om ‘Wajong-uitkeringen’ en niet om ‘Personen met een Wajong-uitkering’. Dat staat nu goed in de tabel.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
De nieuwe cijfers komen naar verwachting eind mei 2017 beschikbaar. Deze zullen in een nieuwe, aparte StatLine tabel komen.

Toelichting onderwerpen

Participatiewet
De Participatiewet vervangt per 1 januari 2015 de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en een deel van de Wet Wajong. De Participatiewet komt vrijwel overeen met de WWB, maar nog sterker wordt de nadruk gelegd op participatie aan het arbeidsproces.
Personen die door lichamelijke, verstandelijke of psychische aandoeningen alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet en niet meer onder de WSW.
Ook jonggehandicapten die nog kunnen werken vallen vanaf die datum onder de Participatiewet en niet meer onder de Wet Wajong.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Participatiewet.
Beroepsbevolking
Personen:
- die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of
- die geen betaald werk hebben, recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).
Deze definitie heeft betrekking op personen die in Nederland wonen (exclusief de institutionele bevolking). De gegevens worden meestal gepresenteerd voor de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.
Lager opgeleiden
Vijfjaarsgemiddelde van het aantal lager opgeleiden in de beroepsbevolking voor de jaren 2011 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lager opgeleiden in deze tabel wijken af van de standaard CBS-indeling van de laag opgeleiden. In deze tabel worden personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen tot de laag opgeleiden gerekend:
- 111 Basisonderwijs:
01001 geen onderwijs gevolgd
01002 onderwijs aan kleuters
01003 basisonderwijs groep 3-8
01004 (basis)educatie
- 121 VMBO-basisberoep/kaderberoeps, mbo1:
01006 praktijkonderwijs
01016 overige beroepsopleiding of cursus met lager niveau
01007 assistentenopleiding (web) bol
01008 assistentenopleiding (web) bbl (incl. geen aanduiding leerweg)
01005 gemeenschappelijke leerjaren avo
01013 vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerweg
01015 lbo, vbo.
Ten opzichte van de standaard CBS-indeling van laag opgeleiden worden de personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen niet tot de lager opgeleiden gerekend:
- 122 VMBO-gemengd/theoretisch, avo onderbouw:
01009 havo, vwo leerjaar 1-3
01010 mms, hbs, gymnasium leerjaar 1-3
01011 voortgezet speciaal onderwijs
01012 mavo
01014 vmbo theoretische- of gemengde leerweg.
Lager opgeleiden, percentage
Vijfjaarsgemiddelde van het percentage lager opgeleiden in de beroepsbevolking voor de jaren 2011 tot en met 2015 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lager opgeleiden in deze tabel wijken af van de standaard CBS-indeling van de laag opgeleiden. In deze tabel worden personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen tot de laag opgeleiden gerekend:
- 111 Basisonderwijs:
01001 geen onderwijs gevolgd
01002 onderwijs aan kleuters
01003 basisonderwijs groep 3-8
01004 (basis)educatie
- 121 VMBO-basisberoep/kaderberoeps, mbo1:
01006 praktijkonderwijs
01016 overige beroepsopleiding of cursus met lager niveau
01007 assistentenopleiding (web) bol
01008 assistentenopleiding (web) bbl (incl. geen aanduiding leerweg)
01005 gemeenschappelijke leerjaren avo
01013 vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerweg
01015 lbo, vbo.
Ten opzichte van de standaard CBS-indeling van laag opgeleiden worden de personen met de volgende hoogstbehaalde opleidingen niet tot de lager opgeleiden gerekend:
- 122 VMBO-gemengd/theoretisch, avo onderbouw:
01009 havo, vwo leerjaar 1-3
01010 mms, hbs, gymnasium leerjaar 1-3
01011 voortgezet speciaal onderwijs
01012 mavo
01014 vmbo theoretische- of gemengde leerweg.
Jeugdwet
Wettelijke verplichting voor gemeenten om zorg aan jongeren te bieden.            
De Jeugdwet wordt op 1 januari 2015 ingevoerd als samenvoeging van de Wet op de jeugdzorg (Wjz), de langdurige jeugd-gehandicaptenzorg en -geestelijke gezondheidszorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de jeugd-geestelijke gezondheidszorg uit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Jeugdwet regelt de ondersteuning, hulp en zorg voor jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen, met psychische en psychiatrische problemen of met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking. Daarnaast regelt de wet de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering.
Onder dit onderwerp zijn in deze tabel de gegevens terug te vinden die als grondslag dienen bij het bepalen van de verdeling van het landelijk budget over de gemeenten ten behoeve van de Jeugdwet.  
Minderjarige kinderen
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met het gehele jaar inkomen (exclusief studentenhuishoudens) op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.
Inkomen tot 120% sociaal minimum
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Inkomen tot 120% sociaal minimum %
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot 120 procent sociaal minimum als percentage van het totaal aantal minderjarige kinderen op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Een persoon is minderjarig als zijn leeftijd lager is dan 18 jaar.

Inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden zich verhoudt tot het sociale minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen, bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) Kinderbijslag. Bij 65-plussers is het bedrag aan AOW (uitkering in het kader van de algemene ouderdomswet) als norm gekozen. Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar 120% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.

De cijfers over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens tot 120% sociaal minimum. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2013 gaan.
Inkomen onder lage-inkomensgrens
Aantal minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot de lage inkomensgrens in jaar 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het jaar 2000. Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen met behulp van consumenten-prijsindices herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.

De cijfers over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2013 gaan.
Inkomen onder lage-inkomensgrens %
Minderjarige kinderen in particuliere huishoudens met inkomen tot de lage inkomensgrens als percentage van het totaal aantal minderjarige kinderen op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het jaar 2000. Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen met behulp van consumenten-prijsindices herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.

De cijfers over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over kinderen in huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2013 gaan.
Particuliere huishoudens
Een particulier huishouden is een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet bedrijfsmatig voorziet in huisvesting en dergelijke levensbehoeften.
Huishoudens met en zonder kinderen
Het totaal aantal particuliere huishoudens op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.

De cijfers over het aantal particuliere huishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal particuliere huishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Meerpersoonshuishoudens met kinderen
Het aantal meerpersoonshuishouden met thuiswonende kinderen op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met één of twee tot het huishouden behorende ouders.  
Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen maar geen pleegkinderen.

De cijfers over het aantal meerpersoonshuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal meerpersoonshuishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Totaal
Met jongste kind tot 6 jaar
Met jongste kind 6 tot 12 jaar
Met jongste kind 12 tot 18 jaar
Eenouderhuishoudens
Het aantal particulier huishouden bestaande uit één ouder met thuiswonende kinderen op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Thuiswonend kind:
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met de ouder die tot het huishouden behoort.
Onder thuiswonende kinderen worden ook begrepen adoptie- en stiefkinderen maar geen pleegkinderen.

De cijfers over het aantal eenouderhuishoudens in deze tabel kunnen afwijken van soortgelijke cijfers op Statline over het aantal eenouderhuishoudens.
Dit komt doordat in deze tabel de gemeentelijke indeling van 2016 is toegepast maar de definitieve cijfers ten behoeve van de Jeugdwet over 31 december 2014 gaan.
Totaal
Met 2 of meer kinderen
Bijstand
Uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Eenouderhuishoudens met bijstand
Eenouderhuishoudens die bijstand ontvangen.
Onder bijstand wordt hier verstaan uitkeringen aan huishoudens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, tot 2015) en de Participatiewet (vanaf 2015) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Driejaarsgemiddelde
Het gemiddeld aantal eenouderhuishoudens met bijstand voor de jaren 2012 tot en met 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
Het gemiddelde is berekend door de aantallen voor de drie peilmomenten op te tellen en te delen door drie.
2014
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2014 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
2013
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2013 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.
2012
Het aantal eenouderhuishoudens met bijstand op 31 december 2012 voor de gemeentelijke indeling van 1-1-2016.