Landbouw; kerncijfers van de EU-lidstaten, nr, 1995-2016

Tabeltoelichting


Deze tabel bevat gegevens uit de landbouwrekeningen van de EU-lidstaten. De cijfers hebben betrekking op de output, het intermediair verbruik, de toegevoegde waarde, het arbeidsvolume en het landbouwinkomen.

Gegevens beschikbaar van 1995 tot en met 2016.

Status van de cijfers:
Voor de cijfers van Nederland geldt dat de jaren in de periode 1995-2014 definitief zijn. Gegevens van de jaren 2015 en 2016 zijn voorlopig. Voor de andere lidstaten zijn de cijfers integraal overgenomen uit de database van Eurostat. Omdat deze gegevens doorlopend kunnen wijzigen, is het mogelijk dat ze verschillen met de cijfers op StatLine. Aangezien deze tabel is stopgezet, worden de gegevens niet meer definitief gemaakt.

Wijzigingen per 12 oktober 2018
Geen, deze tabel is stopgezet.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft onlangs een revisie uitgevoerd van de nationale rekeningen. Hierbij worden nieuwe statistische bronnen en ramingsmethoden gebruikt. Deze tabel met gegevens voor revisie is vervangen door tabel Landbouw; kerncijfers van de EU-lidstaten, nationale rekeningen. Voor aanvullende informatie zie paragraaf 3.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Productie en verbruik
Productie (basisprijzen); het totaal van goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel output genoemd.
Intermediair verbruik (aankoopprijzen); goederen en diensten die als input in het productieproces worden gebruikt, met uitzondering van vaste activa (investeringsgoederen).
Output basisprijzen
Het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel productie genoemd. Hiervan bestaan drie soorten:
- marktoutput: goederen en diensten die op de markt zijn afgezet of waarvoor dit in de toekomst de bedoeling is
- output voor eigen finaal gebruik: goederen en diensten voor eigen consumptie of voor investeringen door dezelfde bedrijfseenheid als die welke die goederen en diensten heeft geproduceerd
- niet-marktoutput: goederen en diensten die gratis of tegen economisch niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd.

De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen. Dit zijn de prijzen die door producenten zelf worden ervaren: per bedrijfstak zijn de productgebonden belastingen er vanaf getrokken en de productgebonden subsidies erbij opgeteld. Door de producent afzonderlijk in rekening gebrachte vervoerskosten zijn niet inbegrepen. Ook de waardeverandering van financiële en niet-financiële activa (productiemiddelen) tijdens de verslagperiode zijn niet inbegrepen.

Inbegrepen is de output van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.
Totaal
Omvat de output van plantaardige producten, de output van de veeteelt, de output van landbouwdiensten en de output van niet tot de landbouw behorende nevenactiviteiten (niet‑scheidbaar), totaal.
Plantaardige producten
Omvat de output van granen, handelsgewassen, voedergewassen, groenten en tuinbouwproducten, aardappelen, fruit, wijn, olijfolie en andere plantaardige producten.
Veeteelt
Omvat de output van dieren en dierlijke producten, totaal.
Totaal
Omvat de output van dieren en dierlijke producten, totaal.
Dieren
Omvat de output van boerderij- en hobbydieren (paarden honden, katten etc.).
Dierlijke producten
Omvat vooral de output van rauwe melk en consumptie eieren.
Landbouwdiensten
Omvat het loonwerk in de landbouw en de verhuur van melkquota. Activiteiten zoals de exploitatie van irrigatiesystemen en de verhuur van machines zonder personeel zijn hier niet inbegrepen.
Niet tot de landbouw behorende nevena...
Niet tot de landbouw behorende nevenactiviteiten (niet‑scheidbaar)
.

Omvat hoofdzakelijk de verkopen van de aan het net terug geleverde zelfgeproduceerde elektriciteit door wkk (warmtekrachtkoppeling) en de output m.b.t. de activiteiten agrotoerisme, boerderijzorg en verhuur van loodsen en gebouwen.
Intermediair verbruik (-)
Goederen en diensten die als input in een productieproces worden gebruikt, met uitzondering van de vaste activa (investeringsgoederen). Het gaat hierbij om goederen die tijdens het productieproces worden verwerkt in andere producten of volledig worden verbruikt (dit gebeurt per definitie met de ingehuurde diensten). Volgens internationale afspraken wordt een aangeschaft goed of een ingehuurde dienst niet als intermediair verbruik maar als vast activum (investering) gezien wanneer het meer dan één jaar ingezet kan worden in een productieproces. De intermediair verbruikte goederen en diensten worden gewaardeerd tegen de aankoopprijzen die op het moment van gebruik voor soortgelijke goederen of diensten gelden.
Bruto toegevoegde waarde basisprijzen
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde is daarbij uitgedrukt in basisprijzen, de prijzen die door producenten zelf zijn ervaren. Inbegrepen is de toegevoegde waarde van alle in Nederland opererende bedrijfseenheden, dus ook degenen die in buitenlandse handen zijn. Ook overheidsinstanties en andere niet-commerciële instanties behoren hiertoe.

In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
Toegevoegde waarde
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten (de productiewaarde of output) minus de waarde van goederen en diensten die tijdens deze productie zijn opgebruikt (het intermediair verbruik). De toegevoegde waarde kan worden uitgedrukt in basisprijzen en in factorkosten.

In de nationale rekeningen en landbouwrekeningen betekent ‘bruto’ vóór aftrek van het verbruik van vaste activa (afschrijvingen) en ‘netto’ na aftrek van het verbruik van vaste activa.
Landbouwinkomen
Ook wel de netto toegevoegde waarde tegen factorkosten die wordt berekend door op de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen het saldo van de niet-productgebonden belastingen en subsidies in mindering te brengen.
Landbouwinkomen per arbeidsjaar
Het reële landbouwinkomen in de bedrijfstak landbouw per arbeidsjaareenheid (FTE). De toevoeging reële betekent dat de index van het 'nominaal' landbouwinkomen is gecorrigeerd voor de inflatie met de prijsindex van het BBP tegen marktprijzen.
Mutatie t.o.v. voorafgaand jaar
De jaarlijkse procentuele veranderingen van het reële landbouwinkomen per arbeidsjaar.