Sectorrekeningen; kerngegevens 1969 - kw4 2013

Sectorrekeningen; kerngegevens 1969 - kw4 2013

Perioden Totaal economie Bruto binnenlands product marktprijzen (mln euro) Totaal economie Afschrijvingen (mln euro) Totaal economie Exploitatieoverschot (netto) (mln euro) Totaal economie Nationaal inkomen (netto) (mln euro) Totaal economie Beschikbaar nationaal inkomen (netto) (mln euro) Totaal economie Nationale besparingen (netto) (mln euro) Totaal economie Investeringen (bruto) (mln euro) Totaal economie Nationaal vorderingensaldo (mln euro) Totaal economie Verandering in financieel vermogen (mln euro) Totaal economie Arbeidsvolume werkzame personen (1000 arbeidsjaren) Niet-financiële vennootschappen Productiewaarde (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Exploitatieoverschot (netto) (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Nettowinst vóór belasting (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Winstquote (% toegevoegde waarde) Niet-financiële vennootschappen Investeringen (bruto) (mln euro) Niet-financiële vennootschappen Investeringsquote (% toegevoegde waarde) Niet-financiële vennootschappen Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Financiële instellingen Bruto toegevoegde waarde (mln euro) Financiële instellingen Nettowinst vóór belasting (mln euro) Financiële instellingen Financiële activa (mln euro) Financiële instellingen Saldo kredieten aan private sector (mln euro) Financiële instellingen Krediet aan private sector, ultimo stand (mln euro) Financiële instellingen Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Overheid geconsolideerd Totaal inkomsten (% bbp) Overheid geconsolideerd Belasting- en premieontvangsten (% bbp) Overheid geconsolideerd Totaal uitgaven (% bbp) Overheid geconsolideerd Overheidsschuld (EMU) (% bbp) Overheid geconsolideerd Overheidssaldo (EMU) (% bbp) Overheid geconsolideerd Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Huishoudens (inclusief IZWh) Gemengd inkomen (netto) (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Beschikbaar inkomen (netto) (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Netto reëel beschikbaar inkomen (%-mutatie voortschrijdend jaartotaal) Huishoudens (inclusief IZWh) Consumptieve bestedingen (bruto) (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Vrije / individuele besparingen (netto) (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Spaarquote (% beschikbaar inkomen) Huishoudens (inclusief IZWh) Investeringen (bruto) (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Investeringsquote (% beschikbaar inkomen) Huishoudens (inclusief IZWh) Vorderingen Totaal vorderingen (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Vorderingen Spaartegoeden en overige deposito's (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Vorderingen Aandelen en overige deelnemingen (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Vorderingen Voorzieningen levensverzekeringen (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Vorderingen Voorzieningen pensioenverzekeringen (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Schulden Totaal schulden (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Schulden Woninghypotheken (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken (mln euro) Huishoudens (inclusief IZWh) Arbeidsvolume werknemers (1000 arbeidsjaren) Huishoudens (inclusief IZWh) Arbeidsvolume zelfstandigen (1000 arbeidsjaren) Buitenland Aandeel uitvoeroverschot in bbp (% bbp) Buitenland Uitvoeroverschot (mln euro) Buitenland Saldo primaire inkomens buitenland (mln euro) Buitenland Saldo inkomensoverdrachten buitenland (mln euro) Buitenland Saldo kapitaaloverdrachten buitenland (mln euro)
2013* 602.658 89.791 137.599 510.118 498.989 55.156 97.687 45.667 44.064 . 827.714 341.509 80.766 105.288 37,5 49.888 14,4 . 44.895 89.988 7.297.449 -28.006 965.205 . 47,3 39,3 49,8 73,5 -2,5 . 34.434 270.189 -1,1 273.460 -3.271 11,5 26.336 8,5 2.038.238 348.188 258.267 214.667 1.046.829 840.995 663.783 -8.045 . . 10,2 61.187 -2.749 -11.129 -1.593
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Deze tabel geeft de kerncijfers van economische sectoren weer. Kerncijfers zijn variabelen waarin de belangrijkste informatie over een sector wordt uitgedrukt. Voorbeelden zijn: de nettowinst voor belastingen voor de sector niet-financiële vennootschappen, het beschikbaar inkomen voor de sector huishoudens en het nationaal inkomen voor de totale economie.

Deze kerncijfers worden samengesteld voor de totale economie en voor de hoofdsectoren van de economie: niet-financiële vennootschappen, financiële instellingen, overheid, huishoudens inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens en het buitenland.

Gegevens beschikbaar vanaf:
Jaren vanaf 1969 tot 2013.
Kwartalen vanaf eerste kwartaal 2005 tot vierde kwartaal 2013 .

Status van de cijfers:
De cijfers in deze tabel zijn vanaf 1969 definitief. De jaar- en kwartaalgegevens van het lopende jaar en de twee voorgaande jaren hebben nog een (nader)voorlopig karakter. Aangezien deze tabel is stopgezet, worden de voorlopige gegevens niet meer definitief gemaakt.

Wijzigingen per 25 juni 2014:
Geen, deze tabel is stopgezet.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.
Deze tabel wordt opgevolgd door tabel Sectorrekeningen; kerngegevens. Zie paragraaf 3.

Toelichting onderwerpen

Totaal economie
De totale economie is gedefinieerd als het geheel van binnenlandse institutionele instellingen en huishoudens. Zij bestaat uit niet-financiële bedrijven, financiële instellingen, overheid, huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. de huishoudens.
Bruto binnenlands product marktprijzen
Het bruto binnenlands product (bbp) is het totaal van de productieve activiteiten van de ingezeten productie-eenheden. Het is gelijk aan de toegevoegde waarde tegen basisprijzen van alle sectoren samen, aangevuld met enkele transacties die niet naar sectoren worden verdeeld. De toegevoegde waarde (basisprijzen) per sector is gelijk aan het verschil tussen de productie (basisprijzen) en het intermediair verbruik (aankoopprijzen). De onverdeelde transacties betreffen het saldo van productgebonden belastingen en subsidies en het verschil toegerekende en afgedragen btw (belasting over de toegevoegde waarde). Het bbp is ook gelijk aan de waarde van het in Nederland gevormde inkomen.
Afschrijvingen
De waardevermindering van de kapitaalgoederenvoorraad die het gevolg is van voorzienbare technische en economische veroudering en verzekerbare schade (zoals brand en diefstal). Kapitaalgoederen zijn bijvoorbeeld machines, gebouwen, vervoermiddelen en software.
Exploitatieoverschot (netto)
Het netto exploitatieoverschot / gemengd inkomen is gelijk aan het bruto exploitatieoverschot / gemengd inkomen verminderd met de afschrijvingen. Het bruto exploitatieoverschot per sector is het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie en niet-productgebonden subsidies. Bij zelfstandigen wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de geleverde arbeid bevat. Het exploitatieoverschot van de totale economie is de som van de exploitatieoverschotten of het gemengd inkomen van de afzonderlijke sectoren.
Nationaal inkomen (netto)
Het bruto nationaal inkomen is gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp) plus het per saldo uit het buitenland ontvangen (primaire) inkomen.
Het netto nationaal inkomen is gelijk aan het bruto nationaal inkomen exclusief de afschrijvingen.
Beschikbaar nationaal inkomen (netto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten).
De registratiewijze van de verzekeringstransacties leidt ertoe dat de verandering in pensioenvoorzieningen niet zijn opgenomen in het beschikbaar inkomen van huishoudens.
De som van het beschikbaar inkomen van alle sectoren samen is het beschikbaar nationaal inkomen. Het is gelijk aan het nationaal inkomen plus de per saldo uit het buitenland ontvangen inkomensoverdrachten.
Bruto is inclusief afschrijvingen, netto is exclusief afschrijvingen.
Nationale besparingen (netto)
Het verschil tussen het beschikbare inkomen en de consumptieve bestedingen. De nationale besparingen zijn de besparingen van de totale economie exclusief de afschrijvingen.
Investeringen (bruto)
Uitgaven voor geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt, zoals gebouwen, woningen, machines, vervoermiddelen en dergelijke. Tot de investeringen in vaste activa behoren ook:
- het onderhanden werk in de bouwnijverheid, dat tot de investeringen in vaste activa van de opdrachtgever is gerekend. Het gaat hierbij om woningen, bedrijfsgebouwen, weg- en waterbouwkundige werken etc.;
- militaire bouwwerken die op soortgelijke wijze als door civiele producenten worden gebruikt, zoals vliegvelden en ziekenhuizen;
- verbeteringen aan gebruikte vaste activa, die veel verder gaan dan wat voor gewoon onderhoud en gewone reparaties nodig is;
- de bij de aankoop van nieuwe en gebruikte vaste activa gemaakte kosten, zoals overdrachtskosten en kosten van makelaars, architecten, notarissen en taxateurs.
Nationaal vorderingensaldo
Het nationaal vorderingensaldo is het saldo van middelen en bestedingen op de lopende rekening en de kapitaalrekening van de gezamenlijke binnenlandse sectoren. In de financiële rekening van Nederland geeft het saldo aan voor welk bedrag nieuwe leningen worden aangegaan met het buitenland en/of financiële activa worden verkocht (bij een tekort) of voor welk bedrag schulden worden afgelost aan het buitenland en/of financiële activa worden gekocht (bij een overschot).
Verandering in financieel vermogen
De verandering in financieel vermogen is de, vanuit de financiële transacties vastgestelde, verandering in de financiële verhouding van een sector met de andere sectoren en het buitenland. In principe is dit saldo gelijk aan het vorderingensaldo. Omdat er verschillende bronnen worden gebruikt voor het vaststellen van de lopende en kapitaaltransacties enerzijds en de financiële transacties anderzijds ontstaan er echter statistische verschillen.
Voor de saldi van de verandering in het financieel vermogen en het statistische verschil zijn de sectoren huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens samengenomen, en weergegeven bij de sector huishoudens.
Arbeidsvolume werkzame personen
De hoeveelheid arbeid die in een bepaalde periode is ingezet. Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren.
Werkzame personen zijn alle personen die een baan hebben bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week, ook als zij arbeid verrichten die op zichzelf genomen legaal is, maar waarvan de beloning aan de registratie door fiscus en sociale zekerheidsautoriteiten wordt onttrokken ('zwarte arbeid'); of tijdelijk geen arbeid verrichten maar wel doorbetaald krijgen (bijvoorbeeld bij ziekte of vorstverlet); of als zij tijdelijk onbetaald verlof hebben opgenomen. Werkzame personen kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura. Zelfstandigen zijn personen die een inkomen ontvangen door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in het bedrijf of het beroep dat zij zelfstandig uitoefenen. Ook meewerkende gezinsleden worden tot zelfstandigen gerekend, tenzij zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.
Niet-financiële vennootschappen
De sector niet-financiële vennootschappen bevat alle vennootschappen met als hoofdfunctie het produceren van goederen en verhandelbare niet-financiële diensten.
---
Onder deze sector vallen:
- alle vennootschappen (nv's, bv's, cv’s, vof’s) en coöperatieve verenigingen die niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Ook grote zelfstandig opererende (niet-financiële) ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid worden tot de niet-financiële vennootschappen gerekend. Voorbeelden van deze zogenoemde quasi-vennootschappen zijn grote familiebedrijven;
- alle instellingen zonder winstoogmerk (stichtingen en verenigingen) die voor de markt produceren en niet tot de financiële instellingen worden gerekend. Voorbeelden zijn bejaardentehuizen, ziekenhuizen en woningcorporaties. Minimaal 50 procent van de productiekosten dient door de verkoop gedekt te worden anders wordt de betreffende instelling gerekend tot de sector overheid of de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens;
- overheidsbedrijven (vennootschappen die geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van de overheid) zoals de Nederlandse Spoorwegen.

Productiewaarde
De waarde van alle voor de verkoop bestemde goederen (ook de nog niet verkochte) en de ontvangsten voor bewezen diensten. Verder omvat de productie producten met een marktequivalent die voor eigen gebruik zijn geproduceerd zoals investeringen in eigen beheer, eigen woningdiensten en landbouwproducten voor eigen consumptie door landbouwers. De productiewaarde hiervan wordt berekend door de geproduceerde hoeveelheid te waarderen tegen de prijs die de producent bij verkoop zou hebben ontvangen. De productie is gewaardeerd tegen basisprijzen. De basisprijs is de prijs die de producent daadwerkelijk overhoudt, dus exclusief de handels- en vervoersmarges van derden en exclusief het saldo van productgebonden belastingen (waaronder belasting over de toegevoegde waarde (btw)) en productgebonden subsidies.
Bruto toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde is gelijk aan het verschil tussen de productie en het intermediair verbruik (exclusief aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde (btw)). De toegevoegde waarde kan, afhankelijk van de waardering van de productie, worden gewaardeerd tegen basisprijzen en tegen marktprijzen. Bruto is inclusief afschrijvingen.
Exploitatieoverschot (netto)
Het bruto exploitatieoverschot per sector is het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie en niet-productgebonden subsidies. Bij zelfstandigen wordt dit saldo gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door hen geleverde arbeid bevat. Het exploitatieoverschot van de totale economie is de som van de exploitatieoverschotten of het gemengd inkomen van de afzonderlijke sectoren.
Het netto exploitatieoverschot is gelijk aan het bruto exploitatieoverschot verminderd met de afschrijvingen.
Nettowinst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De nettowinst vóór belasting van de niet-financiële vennootschappen wordt als volgt berekend:
Netto exploitatieoverschot
plus ontvangen inkomen uit vermogen (rente, dividenden, etc.)
minus betaalde rente
minus betaald inkomen uit grond en minerale reserves

Winstquote
De winstquote wordt bepaald door het bruto exploitatieoverschot te delen door de bruto toegevoegde waarde. Deze winstgevendheid-indicator geeft het aandeel in de toegevoegde waarde van het, tijdens het productieproces, gegenereerd kapitaal. Het is het complement van het aandeel van arbeidskosten (plus netto belastingen op productie) in de toegevoegde waarde. Het bruto exploitatieoverschot is een benadering van de operationele winst voor afschrijving.
Investeringen (bruto)
Uitgaven voor geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt, zoals gebouwen, woningen, machines, vervoermiddelen en dergelijke. Tot de investeringen in vaste activa behoren ook:
- het onderhanden werk in de bouwnijverheid, dat tot de investeringen in vaste activa van de opdrachtgever is gerekend. Het gaat hierbij om woningen, bedrijfsgebouwen, weg- en waterbouwkundige werken etc.;
- militaire bouwwerken die op soortgelijke wijze als door civiele producenten worden gebruikt, zoals vliegvelden en ziekenhuizen;
- verbeteringen aan gebruikte vaste activa, die veel verder gaan dan wat voor gewoon onderhoud en gewone reparaties nodig is;
- de bij de aankoop van nieuwe en gebruikte vaste activa gemaakte kosten, zoals overdrachtskosten en kosten van makelaars, architecten, notarissen en taxateurs.
Investeringsquote
Bruto investeringen in vaste activa zijn uitgaven voor geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt, zoals gebouwen, woningen, machines,
vervoermiddelen en dergelijke. De investeringsquote geeft het aandeel van de investeringen in vaste activa ten opzichte van de toegevoegde waarde gemaakt tijdens het productieproces.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door werknemers in een bepaalde periode.
Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura.
Financiële instellingen
Deze sector bevat alle (quasi-)vennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie, dat wil zeggen het aantrekken, transformeren en distribueren van financiële middelen.
De sector financiële instellingen bestaat uit drie subsectoren:
- monetaire financiële instellingen,
- verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen en
- overige financiële instellingen.
Onder de monetaire financiële instellingen vallen DNB en de geldscheppende instellingen, zoals algemene banken, spaarbanken e.d.
De verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen bevatten alle (quasi-)vennootschappen met als hoofdfunctie het omzetten van individuele risico's in collectieve risico's.
Tot de overige financiële instellingen behoren o.a.
- beleggingsinstellingen;
- financiële instellingen die niet onder DNB-toezicht staan, zoals gemeentelijke kredietbanken;
- financiële hulpbedrijven voor het bankwezen zoals de Amsterdamse Effectenbeurs;
- financiële hulpbedrijven voor het verzekeringswezen;
- houdstermaatschappijen van monetaire financiële instellingen en verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen voor zover die zelf niet onder de toezichtwetgeving vallen;
Bruto toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde is gelijk aan het verschil tussen de productie en het intermediair verbruik (exclusief aftrekbare belasting over de toegevoegde waarde (btw)). De toegevoegde waarde kan, afhankelijk van de waardering van de productie, worden gewaardeerd tegen basisprijzen en tegen marktprijzen. Bruto is inclusief afschrijvingen.
Nettowinst vóór belasting
Winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De nettowinst vóór belasting van de financiële instellingen wordt als volgt berekend:
Netto exploitatieoverschot
plus ontvangen inkomen uit vermogen (rente, dividenden, etc.)
minus betaalde rente
minus inkomen uit vermogen toegerekend aan polishouders
minus betaald inkomen uit grond en minerale reserves
Financiële activa
Financiële activa zijn in geld uitgedrukte vorderingen op derden. Het betreft hier de financiële activa van financiële instellingen
Saldo kredieten aan private sector
Saldo van opgenomen en afgeloste kort- en langlopende kredietverleningen door de overige monetaire financiële instellingen en overige financiële intermediairs aan de niet-financiële vennootschappen en huishoudens in de betreffende periode.
Krediet aan private sector, ultimo stand
Totaal van alle verstrekkingen van kort- en langlopende leningen door de overige monetaire financiële instellingen en overige financiële intermediairs aan de niet-financiële vennootschappen en huishoudens aan het einde van de betreffende periode.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door werknemers in een bepaalde periode.
Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura.
Overheid geconsolideerd
Geconsolideerd betekent dat de interne leveringen binnen de overheid niet worden meegerekend. De sector overheid omvat ten eerste alle (publiekrechtelijke) eenheden die zich bezighouden met de herverdeling van inkomen en vermogen. Het gaat hier in Nederland om ministeries, gemeenten, provincies, waterschappen en dergelijke. Ten tweede worden die instellingen tot de overheid gerekend die gecontroleerd en voornamelijk gefinancierd worden door de eerder genoemde eenheden, én daarbij niet voor de markt produceren. Van niet-marktproductie is sprake als de verkoopopbrengsten structureel minder zijn dan 50 procent van de productiekosten. Op deze wijze worden onder meer ook ProRail en de Open Universiteit tot de overheid gerekend. De overheidsinstellingen die werkzaam zijn in het buitenland, zoals ambassades, behoren ook tot de sector overheid. Omgekeerd worden buitenlandse ambassades en internationale instellingen, zoals Europol en het Internationaal gerechtshof, daar niet toe gerekend.
Vennootschappen maken in principe geen deel uit van de overheid, zelfs al zijn ze geheel of gedeeltelijk eigendom van overheidsinstellingen, zoals de NS, Schiphol en DNB (De Nederlandsche Bank).
De overheid bestaat uit verschillende subsectoren:
- Centrale overheid;
- Lokale overheid;
- Wettelijke sociale verzekeringsinstellingen.
Totaal inkomsten
Totale inkomsten van de overheid. Tot de inkomsten behoren belastingen, premies wettelijke sociale verzekering, marktproductie, inkomen uit vermogen, overige inkomsten niet elders gespecificeerd (investeringen in eigen beheer, niet-productgebonden subsidies, toegerekende sociale premies, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten). Verkopen van investeringsgoederen en gronden zijn onder de uitgaven opgenomen met een minteken.
De totale inkomsten van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale inkomsten van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Belasting- en premieontvangsten
Het totaal van belastingen en wettelijke sociale premies die de overheid ontvangt.
Belastingen zijn verplichte betalingen aan de overheid zonder dat hier een direct aanwijsbare individuele tegenprestatie tegenover staat, die door de nationale overheid of door de instellingen van de Europese Unie worden opgelegd.
De belastingen worden onderverdeeld in:
- belastingen op productie en invoer;
- belastingen op inkomen en vermogen;
- vermogensheffingen.
Premies zijn betalingen die door huishoudens worden betaald aan wettelijke sociale verzekeringsinstellingen, verzekeringsmaatschappijen of pensioenfondsen met sociale verzekeringsregelingen ter financiering van de sociale uitkeringen.
De belasting- en premieontvangsten van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de belasting- en premieontvangsten van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Totaal uitgaven
Totale uitgaven van de overheid. Tot de uitgaven behoren de beloning van werknemers, intermediair verbruik, investeringen, uitkeringen wettelijke sociale verzekering, uitkeringen sociale voorziening, subsidies, inkomen uit vermogen, overige uitgaven niet elders gespecificeerd (niet-productgebonden belastingen op productie, uitkeringen rechtstreeks door werkgevers, overige inkomensoverdrachten, kapitaaloverdrachten, saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa).
Afschrijvingen worden niet gerekend tot de uitgaven, investeringen wel.
De totale uitgaven van de overheid per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de totale uitgaven van de overheid voor het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Overheidsschuld (EMU)
De geconsolideerde schuld van de overheid (gewaardeerd tegen de nominale waarde) exclusief de transitorische schuld en de schuld op de titel financiële derivaten, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Voor de overheid is de overheidsschuld geconsolideerd. Dit wil zeggen dat schulden en vorderingen tussen overheden onderling niet meetellen in de schuld van de totale overheid.
Door het verschil in waarderingsgrondslag is de som van de schuldtitels van de overheidsschuld (nominaal) niet gelijk aan de som van de schuldtitels in de nationale rekeningen (marktwaarde). De schuld bestaat uit de titels: chartaal geld, kortlopende waardepapieren, obligaties, kortlopende leningen en langlopende leningen. De overheidsschuld (ook wel EMU-schuld genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. EMU staat voor Economische en Monetaire Unie.
De overheidsschuld per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de overheidsschuld aan het eind van het verslagkwartaal, gedeeld door de het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.

Overheidssaldo (EMU)
Het overheidssaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de lopende uitgaven van de overheid plus het rentevoordeel (of min het rentenadeel) dat de overheid heeft uit door haar afgesloten renteswaps.
Het overheidssaldo (ook wel EMU-saldo genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. Een positief getal betekent een overschot en een negatief getal een tekort.
Het overheidssaldo per kwartaal in procenten van het bbp is een voortschrijdend jaartotaal. Het wordt berekend als de som van het overheidssaldo in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen, gedeeld door de som van het bbp in het verslagkwartaal plus de drie voorafgaande kwartalen. Het cijfer voor het vierde kwartaal is gelijk aan het jaarcijfer.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door werknemers in een bepaalde periode.
Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura.
Huishoudens (inclusief IZWh)
Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh).
Tot de sector huishoudens behoren alle natuurlijke personen die langer dan een jaar in
Nederland verblijven, ongeacht hun nationaliteit. Omgekeerd worden Nederlanders die langer dan een jaar in het buitenland verblijven niet tot de Nederlandse huishoudens gerekend. Huishoudens omvatten niet alleen op zichzelf of in gezinsverband wonende personen, maar ook personen in verpleeginrichtingen, bejaardentehuizen, gevangenissen en internaten.
Indien de tot de huishoudens gerekende personen een eigen bedrijf hebben, wordt dit bedrijf ook tot de huishoudens gerekend. Dit is het geval bij de zelfstandigen.
Tot de sector instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens behoren stichtingen en verenigingen waarvan de middelen voor het merendeel afkomstig zijn uit vrijwillige bijdragen van huishoudens en uit inkomen uit vermogen. Voorbeelden zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Gemengd inkomen (netto)
Het saldo dat resteert nadat de toegevoegde waarde tegen basisprijzen is verminderd met de beloning van werknemers en het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie en niet-productgebonden subsidies, wordt exploitatieoverschot genoemd. Bij de sector huishoudens wordt dit saldo echter gemengd inkomen genoemd omdat het ook de beloning voor de door zelfstandigen geleverde arbeid bevat. Het netto gemengd inkomen is exclusief de afschrijvingen.
Beschikbaar inkomen (netto)
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten). Het netto beschikbaar inkomen is exclusief de afschrijvingen.
Netto reëel beschikbaar inkomen
Het beschikbaar inkomen geeft aan over welk inkomen een sector kan beschikken na herverdeling van het primaire inkomen door al dan niet verplichte inkomensoverdrachten tussen de sectoren (belastingen op inkomen en vermogen, sociale premies en uitkeringen en overige inkomensoverdrachten). Primair inkomen is gedefinieerd als inkomen uit de beloning van werknemers, rente, dividenden, belastingen en subsidies op productie en invoer. Het secundair of beschikbaar inkomen wordt besteed aan consumptie en vrije besparingen.

Het reëel beschikbaar inkomen is het beschikbaar inkomen na correctie voor inflatie. De inflatie is de prijsmutatie van de consumptieve uitgaven van huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens).

De procentuele mutatie van het reëel beschikbaar inkomen wordt berekend op basis van voortschrijdende jaartotalen. Het reëel beschikbaar inkomen van een verslagkwartaal plus dat van de drie voorafgaande kwartalen wordt gedeeld door de som van de vier overeenkomstige kwartaalcijfers een jaar eerder. De mutatie voor het vierde kwartaal is daarmee gelijk aan de mutatie voor het jaar.


Consumptieve bestedingen (bruto)
Uitgaven door huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk (IZW) ten behoeve van huishoudens) voor goederen en diensten die worden gebruikt voor de rechtstreekse bevrediging van individuele behoeften of wensen of van de collectieve behoeften van leden van de gemeenschap. De consumptieve bestedingen kunnen zowel op het eigen grondgebied als in het buitenland worden gedaan.
Vrije / individuele besparingen (netto)
Het deel van het beschikbaar (nationaal) inkomen dat niet gebruikt wordt voor de (nationale) consumptieve bestedingen. De som van de vrije besparingen en het saldo van ontvangen kapitaaloverdrachten is beschikbaar voor investeringen, beleggingen in financiële activa of het aflossen van schulden. De netto vrije besparingen is exclusief de afschrijvingen.
Spaarquote
De spaarquote wordt berekend door het bruto beschikbaar inkomen, gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening, minus de consumptieve bestedingen te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.
Investeringen (bruto)
Bij de huishoudens bepalen woningen het grootste deel van de investeringen. Het overige deel wordt gevormd door machines, vervoermiddelen en dergelijke van zelfstandigen en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
Consumptiegoederen, zoals personenauto's, maken geen deel uit van de investeringen maar worden beschouwd als consumptieve bestedingen.

Investeringsquote
Bij de huishoudens bepalen woningen het grootste deel van de investeringen. Het overige deel wordt gevormd door machines, vervoermiddelen en dergelijke van zelfstandigen en van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
Consumptiegoederen, zoals personenauto's, maken geen deel uit van de investeringen maar worden beschouwd als consumptieve bestedingen. De investeringsquote wordt bepaald door de bruto investeringen in vaste activa te delen door het bruto beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor de mutatie pensioenvoorziening.

Vorderingen
Vorderingen van de sector huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh).
Totaal vorderingen
Vorderingen van de sector huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh).
Spaartegoeden en overige deposito's
Dit zijn alle spaartegoeden en overige deposito's (in euro's en in vreemde valuta) van particulieren bij binnen- en buitenlandse banken waarover niet onmiddellijk en volledig kan worden beschikt.
Aandelen en overige deelnemingen
Dit zijn alle vorderingen die een gehele of gedeeltelijke aanspraak verlenen op de eventuele winst en het eventuele netto vermogen bij liquidatie. Hiertoe wordt ook de waarde van de investeringen door de overheid in de overheidsbedrijven gerekend.
Participaties in beleggingsinstellingen worden ook gerekend tot de aandelen.
Voorzieningen levensverzekeringen
Levensverzekeringvoorzieningen zijn vorderingen van huishoudens op pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die betrekking hebben op de levensverzekering.
De veranderingen in levensverzekeringsvoorzieningen zijn als volgt opgebouwd:
werkelijke levensverzekeringspremies (bruto)
min:   vergoeding van verzekeringsdiensten (= consumptie)
plus:   aanvulling uit beleggingsinkomen
=   levensverzekeringspremies
min:   levensverzekeringsuitkeringen
=   veranderingen in levensverzekeringsvoorzieningen
Voorzieningen pensioenverzekeringen
Pensioenvoorzieningen zijn vorderingen van huishoudens op ingezeten pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die betrekking hebben op de pensioenverzekering van werknemers of zelfstandigen.
De veranderingen in pensioenvoorzieningen zijn als volgt opgebouwd:
werkelijke pensioenpremies (bruto)
min: vergoeding van verzekeringsdiensten (= consumptie)
plus: aanvulling uit beleggingsinkomen
= pensioenpremies
min: pensioenuitkeringen
plus: toegerekende kapitaaloverdrachten
= veranderingen in pensioenvoorzieningen
Schulden
Schulden van de sector huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh).
Totaal schulden
Schulden van de sector huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh).
Woninghypotheken
Totaal van de hypothecaire leningen. Dit zijn langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt. Het betreft hier de waarde van de woninghypotheken aan het einde van de betreffende periode.
Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken
Dit is het saldo van de opgenomen en afgeloste hypothecaire leningen in een periode. Het betreft langlopende leningen met als onderpand de woning die door de particulier zelf voor bewoning wordt gebruikt.
Arbeidsvolume werknemers
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door werknemers die in een bepaalde periode is ingezet. Het arbeidsvolume kan worden uitgedrukt in banen, arbeidsjaren of gewerkte uren. Werknemers zijn personen die in een bepaalde periode arbeid verrichten voor loon of salaris, in geld of in natura. Het betreft hier werknemers in dienst van huishoudens/zelfstandigen.
Arbeidsvolume zelfstandigen
De hoeveelheid arbeid uitgevoerd door zelfstandigen die in een bepaalde periode is ingezet.
Zelfstandigen zijn personen die een inkomen ontvangen door voor eigen rekening of risico arbeid te verrichten in het bedrijf of het beroep dat zij zelfstandig uitoefenen. Ook meewerkende gezinsleden worden tot zelfstandigen gerekend, tenzij zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan.
Buitenland
In de buitenlandrekening worden alle transacties geregistreerd die het buitenland heeft met Nederlandse ingezetenen. In de Nationale rekeningen is het buitenland als zodanig geen 'echte' institutionele sector, omdat niet het hele buitenland wordt beschreven.
Aandeel uitvoeroverschot in bbp
Het saldo van de uitvoer en de invoer uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product.
Uitvoeroverschot
Het saldo van de uitvoer en de invoer.
Saldo primaire inkomens buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde beloning van werknemers, belastingen en subsidies op productie en invoer en inkomen uit vermogen.
Saldo inkomensoverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde belasting op inkomen en vermogen, sociale premies, sociale uitkeringen (in geld) en overige inkomensoverdrachten.
Saldo kapitaaloverdrachten buitenland
Het verschil tussen de uit het buitenland ontvangen en de aan het buitenland betaalde kapitaaloverdrachten. Kapitaaloverdrachten zijn transacties, of in geld of in natura, waarbij het eigendom van de activa (geen voorraden of geld) wordt overgedragen van de ene institutionele sector naar een andere sector. De ontvangst van een kapitaaloverdracht is over het algemeen bedoeld om investeringen in vaste activa, of andere langetermijnuitgaven, van de ontvanger te financieren.