Part. huishoudens met (langdurig) laag inkomen/rond sociaal minimum, 2005
Regio's | Samenstelling van het huishouden | Totaal** (x 1 000) | Huish. behorende tot doelpopulatie** Totaal (x 1 000) | Huish. behorende tot doelpopulatie** Huishoudens met een laag inkomen (%) | Huish. behorende tot doelpopulatie** Huish. onder of rond het sociaal minimum (%) | Huish.langd.behorend tot doelpopulatie** Totaal (x 1 000) | Huish.langd.behorend tot doelpopulatie** Huish. met een langdurig laag inkomen (%) | Huish.langd.behorend tot doelpopulatie** Huish. langdurig onder of rond soc. min. (%) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Nederland | Totaal particulier huishouden | 6.753,4 | 6.501,9 | 10 | 9 | 5.754,4 | 3 | 3 |
Amsterdam | Totaal particulier huishouden | 361,8 | 337,3 | 18 | 16 | 272,7 | 7 | 6 |
Arnhem | Totaal particulier huishouden | 63,7 | 60,4 | 15 | 13 | 48,2 | 2 | 2 |
Assen | Totaal particulier huishouden | 26,4 | 25,7 | 10 | 9 | 22,9 | 4 | 3 |
Groningen (gemeente) | Totaal particulier huishouden | 78,3 | 74,3 | 16 | 14 | 62,1 | 6 | 5 |
Haarlem | Totaal particulier huishouden | 67,3 | 64,6 | 10 | 9 | 56,9 | 3 | 3 |
Leeuwarden | Totaal particulier huishouden | 40,7 | 38,4 | 15 | 13 | 33,1 | 5 | 4 |
Lelystad | Totaal particulier huishouden | 29,3 | 28,0 | 12 | 10 | 24,2 | 3 | 3 |
Maastricht | Totaal particulier huishouden | 51,9 | 49,4 | 14 | 12 | 42,8 | 5 | 4 |
Middelburg (Z.) | Totaal particulier huishouden | 20,2 | 19,6 | 10 | 8 | 17,6 | 3 | 3 |
's-Gravenhage (gemeente) | Totaal particulier huishouden | 215,2 | 200,4 | 15 | 13 | 165,6 | 5 | 5 |
's-Hertogenbosch | Totaal particulier huishouden | 58,0 | 56,1 | 10 | 9 | 49,2 | 3 | 3 |
Utrecht (gemeente) | Totaal particulier huishouden | 119,6 | 113,6 | 12 | 10 | 92,7 | 4 | 3 |
Zwolle | Totaal particulier huishouden | 47,5 | 46,0 | 10 | 8 | 40,6 | 3 | 3 |
Bron: CBS. |
Tabeltoelichting
Deze tabel geeft het aantal huishoudens met een (langdurig) laag inkomen
en het aantal huishoudens met een (langdurig) inkomen onder of rond het
sociaal minimum, uitgesplitst naar samenstelling van het huishouden.
De cijfers zijn uitgesplitst naar landsdeel, provincie, corop-gebied,
grootstedelijke agglomeratie, stadsgewest en gemeente.
De gegevens komen uit het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) 2005 van
het CBS. De peildatum is 1 januari 2006; de inkomensgegevens hebben
betrekking op het onderzoeksjaar 2005. Het betreft nader voorlopige
cijfers.
Wijzigingen ten opzicht van de vorige versie
Wijzigingen november 2008:
Aan de tabel is informatie toegevoegd over huishoudens die ook in
de voorafgaande drie jaar behoorden tot de doelpopulatie, een laag
inkomen hadden en/of een inkomen onder of rond het sociaal minimum
hadden.
Frequentie: eenmalig
Omdat de gemeentelijke indeling jaarlijks kan veranderen worden de
uitkomsten
uit het RIO voor elk afzonderlijk onderzoeksjaar gepubliceerd;
samenvoeging of splitsing van gemeenten heeft tot gevolg dat alle
informatie gerelateerd aan het inkomen in een nieuw gevormde of
gesplitste gemeente aanzienlijk kan wijzigen waardoor
vergelijkbaarheid in de tijd niet mogelijk is.
Toelichting onderwerpen
- Totaal**
- De hier opgenomen populatie betreft het aantal particuliere huishoudens
met inkomen. - Huish. behorende tot doelpopulatie**
- De doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de
hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en
niet afhankelijk is van studiefinanciering; deze populatie dient als
basis voor het percentage huishoudens met een laag inkomen of als basis
voor het percentage huishoudens onder of rond het sociaal minimum .- Totaal
- Aantal huishoudens behorende tot de doelpopulatie.
De doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de
hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en
niet afhankelijk is van studiefinanciering; deze populatie dient als
basis voor het percentage huishoudens met een laag inkomen of als basis
voor het percentage huishoudens onder of rond het sociaal minimum .
- Huishoudens met een laag inkomen
- Het percentage huishoudens met een laag inkomen.
De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het
jaar 2000.
Dit bedrag komt inkoopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een
Bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn
hoogst was.
Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het
besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen
huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich
verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van
een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling
en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in
samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren.
In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het
gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met
behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het
inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de
inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met
consumentenprijsindices) herleid naar het prijspeil in 2000.
Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.
- Huish. onder of rond het sociaal minimum
- Het percentage huishoudens onder of rond het sociaal minimum.
Het sociale minimum (of het beleidsmatig minimum) is het wettelijk
bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld.
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden
zich verhoudt tot het minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden
vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing
is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen,
bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een
echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) kinderbijslag. Bij
65-plussers is het bedrag aan AOW-pensioen als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een
bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe
mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als
inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens
met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar
105% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.
- Huish.langd.behorend tot doelpopulatie**
- Huishoudens behorende tot de doelpopulatie ook in de voorafgaande drie
jaar.
De doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de
hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en
niet afhankelijk is van studiefinanciering. 'Huishoudens langdurig in
doelpopulatie' dient als basis voor het percentage huishoudens met
langdurig een laag inkomen of als basis voor het percentage huishoudens
langdurig onder of rond het sociaal minimum .- Totaal
- Aantal huishoudens ook in de voorafgaande drie jaar behorende tot de
doelpopulatie.
De doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de
hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en
niet afhankelijk is van studiefinanciering. 'Huishoudens langdurig in
doelpopulatie' dient als basis voor het percentage huishoudens met
langdurig een laag inkomen of als basis voor het percentage huishoudens
langdurig onder of rond het sociaal minimum .
- Huish. met een langdurig laag inkomen
- Het percentage huishoudens met een laag inkomen ook in de voorafgaande
drie jaar.
De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het
jaar 2000.
Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een
Bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn
hoogst was.
Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het
besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen
huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich
verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van
een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling
en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in
samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren.
In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het
gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met
behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het
inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de
inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met
consumentenprijsindices) herleid naar het prijspeil in 2000.
Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.
- Huish. langdurig onder of rond soc. min.
- Het percentage huishoudens onder of rond het sociaal minimum ook in de
voorafgaande drie jaar.
Het sociale minimum (of het beleidsmatig minimum) is het wettelijk
bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld.
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden
zich verhoudt tot het minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden
vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing
is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen,
bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een
echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) kinderbijslag. Bij
65-plussers is het bedrag aan AOW-pensioen als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een
bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe
mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als
inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens
met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar
105% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.