Particuliere huishoudens met laag inkomen / rond soc. minimum, 2004

Particuliere huishoudens met laag inkomen / rond soc. minimum, 2004

Regio's Samenstelling van het huishouden Aantal huishoudens* (x 1 000) Aant. huish.behorende tot doelpopulatie* (x 1 000) Aant. huish. met een laag inkomen* (%) Aant. huish. onder of rond soc. min.* (%)
Zaanstreek (CR) Totaal particulier huishouden 65,6 63,4 8 8
Zaanstreek (CR) Eenpersoonshuishouden 20,1 19,2 12 11
Zaanstreek (CR) Paar zonder kinderen 19,4 19,0 3 3
Zaanstreek (CR) Paar met kinderen 19,5 18,9 6 4
Zaanstreek (CR) Eenoudergezin 4,5 4,3 20 26
Zeeuwsch-Vlaanderen (CR) Totaal particulier huishouden 46,2 43,6 8 8
Zeeuwsch-Vlaanderen (CR) Eenpersoonshuishouden 13,6 12,7 12 11
Zeeuwsch-Vlaanderen (CR) Paar zonder kinderen 16,0 15,3 4 5
Zeeuwsch-Vlaanderen (CR) Paar met kinderen 13,0 12,3 7 5
Zeeuwsch-Vlaanderen (CR) Eenoudergezin 2,4 2,2 22 26
Alphen aan den Rijn Totaal particulier huishouden 28,3 27,3 7 6
Alphen aan den Rijn Eenpersoonshuishouden 8,0 7,7 10 9
Alphen aan den Rijn Paar zonder kinderen 8,6 8,3 3 3
Alphen aan den Rijn Paar met kinderen 9,3 9,0 5 4
Alphen aan den Rijn Eenoudergezin 1,5 1,5 19 22
Capelle aan den IJssel Totaal particulier huishouden 28,0 26,9 8 8
Capelle aan den IJssel Eenpersoonshuishouden 9,1 8,7 12 12
Capelle aan den IJssel Paar zonder kinderen 8,1 7,9 3 3
Capelle aan den IJssel Paar met kinderen 7,7 7,4 6 4
Capelle aan den IJssel Eenoudergezin 2,3 2,1 21 25
Horst aan de Maas Totaal particulier huishouden 10,9 10,5 6 6
Horst aan de Maas Eenpersoonshuishouden 2,5 2,4 8 9
Horst aan de Maas Paar zonder kinderen 3,6 3,5 4 4
Horst aan de Maas Paar met kinderen 4,1 4,0 6 3
Horst aan de Maas Eenoudergezin 0,5 0,4 19 20
Krimpen aan den IJssel Totaal particulier huishouden 11,2 11,0 7 6
Krimpen aan den IJssel Eenpersoonshuishouden 2,7 2,6 12 11
Krimpen aan den IJssel Paar zonder kinderen 3,7 3,7 3 3
Krimpen aan den IJssel Paar met kinderen 3,8 3,7 4 3
Krimpen aan den IJssel Eenoudergezin 0,7 0,6 21 24
Millingen aan de Rijn Totaal particulier huishouden 2,3 2,3 8 8
Millingen aan de Rijn Eenpersoonshuishouden 0,6 0,5 x x
Millingen aan de Rijn Paar zonder kinderen 0,7 0,7 x x
Millingen aan de Rijn Paar met kinderen 0,8 0,8 x x
Millingen aan de Rijn Eenoudergezin 0,1 0,1 x x
Nieuwerkerk aan den IJssel Totaal particulier huishouden 8,4 8,1 7 7
Nieuwerkerk aan den IJssel Eenpersoonshuishouden 1,9 1,9 10 10
Nieuwerkerk aan den IJssel Paar zonder kinderen 2,5 2,4 3 4
Nieuwerkerk aan den IJssel Paar met kinderen 3,3 3,2 6 5
Nieuwerkerk aan den IJssel Eenoudergezin 0,5 0,5 17 21
Oostzaan Totaal particulier huishouden 3,6 3,6 4 4
Oostzaan Eenpersoonshuishouden 0,8 0,8 x x
Oostzaan Paar zonder kinderen 1,2 1,2 x x
Oostzaan Paar met kinderen 1,3 1,3 6 x
Oostzaan Eenoudergezin 0,2 0,2 x x
Zaanstad Totaal particulier huishouden 59,3 57,2 8 8
Zaanstad Eenpersoonshuishouden 18,5 17,7 12 11
Zaanstad Paar zonder kinderen 17,3 16,9 3 3
Zaanstad Paar met kinderen 17,4 16,8 7 4
Zaanstad Eenoudergezin 4,2 3,9 21 27
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Sinds 1946 houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek regelmatig
onderzoek naar de regionale inkomensverdeling. Deze onderzoeken zijn
voornamelijk gebaseerd op registers afkomstig van het Ministerie van
Financiën (de fiscale registers) en de Nederlandse gemeenten
(de bevolkingsregisters = GBA).
De uiteindelijke RIO resultaten zijn gebaseerd op een steekproef
van 1,9 miljoen huishoudens.

Inkomensverdelingen van personen en huishoudens, per landsdeel,
provincie, corop-gebied, grootstedelijke agglomeratie, stadsgewest
en gemeente.

Gegevens beschikbaar vanaf: 2004
De cijfers uit het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) 2004
zijn voorlopige cijfers.

Frequentie: eenmalig
Omdat de gemeentelijke indeling jaarlijks verandert worden de
uitkomsten uit het RIO voor elk afzonderlijk onderzoeksjaar
gepubliceerd; samenvoeging of splitsing van gemeenten heeft tot
gevolg dat alle informatie gerelateerd aan het inkomen in een
nieuw gevormde of gesplitste gemeente aanzienlijk kan wijzigen
waardoor vergelijkbaarheid in de tijd niet mogelijk is.

Toelichting onderwerpen

Aantal huishoudens*
De hier opgenomen populatie betreft particuliere huishoudens met inkomen.
Aant. huish.behorende tot doelpopulatie*
De doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de
hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en
niet afhankelijk is van studiefinanciering; deze populatie dient als
basis voor het percentage huishoudens met een laag inkomen of als basis
voor het percentage huishoudens onder of rond het sociaal minimum .
Aant. huish. met een laag inkomen*
Het percentage huishoudens met een laag inkomen met de desbetreffende
huishoudenssamenstelling.
De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het
jaar 2000.
Dit bedrag komt inkoopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een
bijstandsuitkeringvoor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn
hoogst was.
Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het
besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen
huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich
verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van
een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling
en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in
samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren.
In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het
gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met
behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het
inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de
inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met
consumentenprijsindices) herleid naar het prijspeil in 2000.
Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.
Aant. huish. onder of rond soc. min.*
Het sociale minimum (of het beleidsmatig minimum) is het wettelijk
bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld.
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden
zich verhoudt tot het minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden
vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing
is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen,
bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een
echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) kinderbijslag. Bij
65-plussers is het bedrag aan AOW-pensioen als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een
bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe
mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als
inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens
met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar
105% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.