Particuliere huish. met laag inkomen / rond soc. minimum, na revisie, 2002

Particuliere huish. met laag inkomen / rond soc. minimum, na revisie, 2002

Regio's Samenstelling van het huishouden Aantal huishoudens (x 1 000) Aantal h.h. behorende tot doelpopulatie (x 1 000) Aantal huishoudens met een laag inkomen (%) Aantal h.h. onder of rond het soc. min. (%)
Nederland Totaal particulier huishouden 6.705,2 6.450,4 8 8
Nederland Eenpersoonshuishouden 2.121,4 2.015,5 13 13
Nederland Paar zonder kinderen 1.981,3 1.928,8 4 4
Nederland Paar met kinderen 2.000,7 1.940,8 5 4
Nederland Eenoudergezin 397,8 372,4 21 24
Noord-Nederland Totaal particulier huishouden 696,4 673,0 8 8
Noord-Nederland Eenpersoonshuishouden 210,3 201,8 13 13
Noord-Nederland Paar zonder kinderen 222,7 216,9 4 4
Noord-Nederland Paar met kinderen 210,3 204,0 6 4
Noord-Nederland Eenoudergezin 37,1 35,1 22 26
Oost-Nederland Totaal particulier huishouden 1.342,2 1.292,3 7 7
Oost-Nederland Eenpersoonshuishouden 374,0 355,5 12 12
Oost-Nederland Paar zonder kinderen 406,4 396,1 4 4
Oost-Nederland Paar met kinderen 446,2 432,5 5 4
Oost-Nederland Eenoudergezin 71,0 65,8 19 23
West-Nederland Totaal particulier huishouden 3.230,7 3.103,2 9 9
West-Nederland Eenpersoonshuishouden 1.139,1 1.078,4 13 14
West-Nederland Paar zonder kinderen 894,6 871,3 3 4
West-Nederland Paar met kinderen 884,1 859,7 6 4
West-Nederland Eenoudergezin 213,6 200,5 21 25
Zuid-Nederland Totaal particulier huishouden 1.435,8 1.381,9 7 7
Zuid-Nederland Eenpersoonshuishouden 398,0 379,7 13 13
Zuid-Nederland Paar zonder kinderen 457,6 444,5 4 4
Zuid-Nederland Paar met kinderen 460,0 444,6 5 4
Zuid-Nederland Eenoudergezin 76,1 71,1 20 24
Groningen Totaal particulier huishouden 239,7 230,9 10 9
Groningen Eenpersoonshuishouden 79,7 76,3 15 15
Groningen Paar zonder kinderen 74,7 72,5 4 4
Groningen Paar met kinderen 65,6 63,6 6 4
Groningen Eenoudergezin 14,0 13,3 25 29
Friesland Totaal particulier huishouden 261,3 252,3 8 8
Friesland Eenpersoonshuishouden 78,0 74,8 13 14
Friesland Paar zonder kinderen 82,1 79,9 4 4
Friesland Paar met kinderen 82,0 79,5 6 4
Friesland Eenoudergezin 13,8 13,1 21 24
Drenthe Totaal particulier huishouden 195,5 189,8 7 7
Drenthe Eenpersoonshuishouden 52,5 50,8 11 11
Drenthe Paar zonder kinderen 65,9 64,5 3 4
Drenthe Paar met kinderen 62,8 60,9 6 4
Drenthe Eenoudergezin 9,2 8,7 21 24
Overijssel Totaal particulier huishouden 430,8 416,7 8 8
Overijssel Eenpersoonshuishouden 119,7 114,7 12 12
Overijssel Paar zonder kinderen 131,5 128,3 4 4
Overijssel Paar met kinderen 143,7 139,7 6 4
Overijssel Eenoudergezin 21,3 20,0 20 24
Flevoland Totaal particulier huishouden 135,2 129,8 8 8
Flevoland Eenpersoonshuishouden 34,3 32,4 13 13
Flevoland Paar zonder kinderen 37,4 36,3 3 4
Flevoland Paar met kinderen 49,4 47,9 6 4
Flevoland Eenoudergezin 9,7 9,1 22 25
Gelderland Totaal particulier huishouden 776,2 745,8 7 7
Gelderland Eenpersoonshuishouden 220,0 208,4 12 12
Gelderland Paar zonder kinderen 237,6 231,4 3 4
Gelderland Paar met kinderen 253,0 244,9 5 3
Gelderland Eenoudergezin 40,1 36,7 18 22
Utrecht Totaal particulier huishouden 471,1 455,1 7 7
Utrecht Eenpersoonshuishouden 152,7 145,2 11 11
Utrecht Paar zonder kinderen 135,1 132,0 3 3
Utrecht Paar met kinderen 143,6 140,3 5 4
Utrecht Eenoudergezin 25,7 24,2 17 20
Noord-Holland Totaal particulier huishouden 1.140,3 1.093,2 9 9
Noord-Holland Eenpersoonshuishouden 433,5 409,4 14 14
Noord-Holland Paar zonder kinderen 302,1 293,9 3 4
Noord-Holland Paar met kinderen 289,7 281,7 6 4
Noord-Holland Eenoudergezin 80,9 75,9 21 25
Zuid-Holland Totaal particulier huishouden 1.462,2 1.404,2 9 9
Zuid-Holland Eenpersoonshuishouden 506,6 479,7 13 14
Zuid-Holland Paar zonder kinderen 405,0 394,6 3 4
Zuid-Holland Paar met kinderen 403,8 392,3 6 4
Zuid-Holland Eenoudergezin 99,4 93,3 22 26
Zeeland Totaal particulier huishouden 157,1 150,7 7 7
Zeeland Eenpersoonshuishouden 46,2 44,1 12 12
Zeeland Paar zonder kinderen 52,4 50,8 3 3
Zeeland Paar met kinderen 47,1 45,3 5 3
Zeeland Eenoudergezin 7,6 7,1 20 24
Noord-Brabant Totaal particulier huishouden 963,4 931,5 7 7
Noord-Brabant Eenpersoonshuishouden 263,4 251,7 12 12
Noord-Brabant Paar zonder kinderen 306,0 298,7 3 4
Noord-Brabant Paar met kinderen 314,9 306,5 5 4
Noord-Brabant Eenoudergezin 49,6 46,6 19 23
Limburg Totaal particulier huishouden 472,5 450,3 8 9
Limburg Eenpersoonshuishouden 134,6 128,0 14 15
Limburg Paar zonder kinderen 151,6 145,8 4 5
Limburg Paar met kinderen 145,2 138,1 5 4
Limburg Eenoudergezin 26,4 24,6 21 25
Oost-Groningen Totaal particulier huishouden 65,1 63,0 9 9
Oost-Groningen Eenpersoonshuishouden 18,2 17,6 13 14
Oost-Groningen Paar zonder kinderen 22,0 21,5 5 5
Oost-Groningen Paar met kinderen 19,8 19,1 6 4
Oost-Groningen Eenoudergezin 3,4 3,2 24 27
Delfzijl en omgeving Totaal particulier huishouden 22,1 21,5 9 9
Delfzijl en omgeving Eenpersoonshuishouden 6,4 6,2 13 13
Delfzijl en omgeving Paar zonder kinderen 7,4 7,3 4 4
Delfzijl en omgeving Paar met kinderen 6,5 6,3 7 5
Delfzijl en omgeving Eenoudergezin 1,2 1,1 30 34
Overig Groningen Totaal particulier huishouden 152,6 146,5 10 10
Overig Groningen Eenpersoonshuishouden 55,1 52,4 15 15
Overig Groningen Paar zonder kinderen 45,3 43,7 4 4
Overig Groningen Paar met kinderen 39,3 38,1 6 4
Overig Groningen Eenoudergezin 9,4 8,9 24 29
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


Sinds 1946 houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek regelmatig
onderzoek naar de regionale inkomensverdeling. Deze onderzoeken zijn
voornamelijk gebaseerd op registers afkomstig van het Ministerie van
Financiën (de fiscale registers) en de Nederlandse gemeenten
(de bevolkingsregisters = GBA).
De uiteindelijke RIO resultaten zijn gebaseerd op een steekproef
van 1,9 miljoen huishoudens.

De cijfers in deze tabel wijken af van de eerder gepubliceerde
cijfers over 2002 omdat het besteedbaar inkomen en de ophoging
gebruikt is conform de methodiek 2003 (zie ook 4.5 en 4.7.4).
In het verdere verloop van deze toelichting spreken we
over 'nárevisie 2003'.

Inkomensverdelingen van personen en huishoudens, per landsdeel,
provincie, corop-gebied, grootstedelijke agglomeratie, stadsgewest
en gemeente.

Gegevens beschikbaar vanaf: 2002

Frequentie: eenmalig
Omdat de gemeentelijke indeling jaarlijks verandert worden de
uitkomsten uit het RIO voor elk afzonderlijk onderzoeksjaar
gepubliceerd; samenvoeging of splitsing van gemeenten heeft tot
gevolg dat alle informatie gerelateerd aan het inkomen in een
nieuw gevormde of gesplitste gemeente aanzienlijk kan wijzigen
waardoor vergelijkbaarheid in de tijd niet mogelijk is.

Toelichting onderwerpen

Aantal huishoudens
De hier opgnomen populatie betreft particuliere huishoudens met inkomen.
Aantal h.h. behorende tot doelpopulatie
De doelpopulatie bestaat uit particuliere huishoudens waarvan de
hoofdkostwinner (of eventuele partner) een volledig jaarinkomen heeft en
niet afhankelijk is van studiefinanciering; deze populatie dient als
basis voor het percentage huishoudens met een laag inkomen of als basis
voor het percentage huishoudens onder of rond het sociaal minimum .
Aantal huishoudens met een laag inkomen
Het percentage huishoudens met een laag inkomen met de desbetreffende
huishoudenssamenstelling.
De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro. Dit bedrag komt in
koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering
voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het
inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het
besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen
huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich
verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van
een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudenssamenstelling
en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in
samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren.
In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het
gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met
behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het
inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de
inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met
consumentenprijsindices) herleid naar het prijspeil in 2000.
Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.
Aantal h.h. onder of rond het soc. min.
Het sociale minimum (of het beleidsmatig minimum) is het wettelijk
bestaansminimum zoals dat in de politieke besluitvorming is vastgesteld.
Om te kunnen beoordelen hoe het besteedbaar inkomen van een huishouden
zich verhoudt tot het minimum, moet aan de hand van de regelgeving worden
vastgesteld welke norm voor het desbetreffende huishouden van toepassing
is. De norm voor een (echt)paar met uitsluitend minderjarige kinderen,
bijvoorbeeld, is gelijkgesteld aan de bijstandsuitkering van een
echtpaar, aangevuld met de (leeftijdsafhankelijke) kinderbijslag. Bij
65-plussers is het bedrag aan AOW-pensioen als norm gekozen.
Het waargenomen inkomen van huishoudens die uitsluitend op een
bijstandsuitkering zijn aangewezen, wijkt in veel gevallen in geringe
mate af van de vastgestelde normbedragen. Zouden de normbedragen als
inkomensgrens worden gehanteerd, dan valt een deel van deze huishoudens
met hun inkomen net boven het sociale minimum. Daarom is niet 100%, maar
105% van het sociaal minimum als inkomensgrens gehanteerd.