Onderwijsuitgaven; kerncijfers, 1995 - 2008
Verklaring van tekens
Tabeltoelichting
Deze tabel geeft een overzicht van de Nederlandse uitgaven aan regulier
onderwijs. De overheidsuitgaven aan onderwijs zijn verdeeld in de uitgaven
aan onderwijsinstellingen en de uitgaven aan huishoudens (studenten en/of
ouders), bedrijven en non-profit instellingen. Daarnaast worden de
onderwijsuitgaven van private partijen (huishoudens, bedrijven, non-profit
instellingen en organisaties in het buitenland) aan onderwijsinstellingen
getoond. Alleen huishoudens hebben ook onderwijsuitgaven buiten de
onderwijsinstellingen om. De gepresenteerde cijfers zijn berekend volgens
door de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)
gestandaardiseerde definities.
Gegevens beschikbaar vanaf: 1995
Frequentie: stopgezet
Status van de cijfers:
De uitkomsten van 1995 tot en met 2007 zijn definitief, de uitkomsten voor
2008 zijn voorlopig.
Wijzigingen per 7 december 2009:
Er zijn gegevens over 2008 toegevoegd en bijstellingen voor 2007
doorgevoerd.
Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet van toepassing
Toelichting onderwerpen
- Totale onderwijsuitgaven
- De totale onderwijsuitgaven bestaan uit de publieke en private uitgaven
aan onderwijsinstellingen en uit de publieke uitgaven aan huishoudens,
bedrijven en non-profit instellingen. De publieke uitgaven aan huishoudens
zijn hier exclusief het deel van de studiefinanciering en de
tegemoetkoming van de schoolkosten dat bedoeld is voor de betaling van de
collegegelden. Dit deel gaat namelijk via de huishoudens naar de
onderwijsinstellingen en maakt daarmee deel uit van de private uitgaven
aan de onderwijsinstellingen. Dit deel van de uitgaven is opgenomen onder
consolidatie.
Voor de berekening van de totale onderwijsuitgaven worden de publieke
uitgaven aan bedrijven exclusief belastingkorting Beroepspraktijkvorming
(BPV) genomen. De korting wordt door de bedrijven namelijk verrekend met
hun begeleidingskosten. De korting is opgenomen onder consolidatie.
De onderwijsuitgaven aan niet-onderwijsinstellingen zijn niet in de totale
onderwijsuitgaven opgenomen. Deze uitgaven gaan buiten de
onderwijsinstellingen om en betreffen de uitgaven aan boeken,
leermiddelen, overige schoolmaterialen en openbaar vervoer tussen huis en
school. Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of
ondersteunen zijn meegenomen.- Totale onderwijsuitgaven
- De totale onderwijsuitgaven bestaan uit de publieke en private uitgaven
aan onderwijsinstellingen en uit de publieke uitgaven aan huishoudens,
bedrijven en non-profit instellingen. De publieke uitgaven aan huishoudens
zijn hier exclusief het deel van de studiefinanciering en de
tegemoetkoming van de schoolkosten dat bedoeld is voor de betaling van de
collegegelden. Dit deel gaat namelijk via de huishoudens naar de
onderwijsinstellingen en maakt daarmee deel uit van de private uitgaven
aan de onderwijsinstellingen. Dit deel van de uitgaven is opgenomen onder
consolidatie.
Voor de berekening van de totale onderwijsuitgaven worden de publieke
uitgaven aan bedrijven exclusief belastingkorting Beroepspraktijkvorming
(BPV) genomen. De korting wordt door de bedrijven namelijk verrekend met
hun begeleidingskosten. De korting is opgenomen onder consolidatie.
De onderwijsuitgaven aan niet-onderwijsinstellingen zijn niet in de totale
onderwijsuitgaven opgenomen. Deze uitgaven gaan buiten de
onderwijsinstellingen om en betreffen de uitgaven aan boeken,
leermiddelen, overige schoolmaterialen en openbaar vervoer tussen huis en
school. Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of
ondersteunen zijn meegenomen.
- Aan onderwijsinstellingen
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.- Totaal aan onderwijsinstellingen
- De totale publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Uitgaven door de publieke sector
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen. Hieronder vallen de
uitgaven van het Rijk, de gemeenten en provincies aan de
onderwijsinstellingen. Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs
geven of ondersteunen zijn meegenomen.
- Uitgaven door de private sector
- De private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Hieronder vallen de
uitgaven van huishoudens, bedrijven, non-profit instellingen en
organisaties in het buitenland aan onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Aan huishoudens
- Dit betreft de door het Rijk verstrekte tegemoetkoming in de schoolkosten,
studiebeurzen en -leningen.
- Aan bedrijven/non-profit instellingen
- De uitgaven aan bedrijven en non-profit instellingen bestaan uit subsidies
aan vervoerders voor het uitvoeren van het leerlingenvervoer en de
belastingkorting Beroepspraktijkvorming (BPV).
- Consolidatie
- Met consolidatie wordt bedoeld dat bepaalde uitgaven bij de berekening van
de totale onderwijsuitgaven niet worden meegenomen om dubbeltelling te
voorkomen. Het gaat om twee posten. Ten eerste het deel van de
studiefinanciering en de tegemoetkoming van de schoolkosten dat bedoeld is
voor de betaling van de collegegelden. Dit deel gaat namelijk via de
huishoudens naar de onderwijsinstellingen en maakt daarmee al deel uit van
de totale onderwijsuitgaven. Ten tweede betreft het de belastingkorting
Beroepspraktijkvorming (BPV). Bedrijven die plaats bieden aan duale
leerlingen en stagiaires kunnen een belastingkorting ontvangen die een
deel van de begeleidingskosten vergoedt. Deze korting wordt niet
meegenomen in de totale onderwijsuitgaven, omdat de begeleidingskosten al
volledig meegenomen worden.
- Per hoofd van de bevolking
- Bij de berekening van de totale onderwijsuitgaven per hoofd van de
bevolking is uitgegaan van de bevolking op 1 januari van het verslagjaar.
De totale onderwijsuitgaven bestaan uit de publieke en private uitgaven
aan onderwijsinstellingen en uit de publieke uitgaven aan huishoudens,
bedrijven en non-profit instellingen. Alleen onderwijsinstellingen die
regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn meegenomen. Dit zijn zowel
door de overheid gesubsidieerde als particuliere onderwijsinstellingen.
- In % van het bbp
- De totale onderwijsuitgaven worden hier uitgedrukt als percentage van het
bruto binnenlands product (bbp). De totale onderwijsuitgaven bestaan uit
de publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen en uit de
publieke uitgaven aan huishoudens, bedrijven en non-profit instellingen.
Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen
zijn meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- In constante prijzen
- De totale onderwijsuitgaven worden hier uitgedrukt in constante prijzen:
dit betekent dat er gecorrigeerd is voor inflatie. Hiervoor is dezelfde
correctiefactor (deflator genaamd) gebruikt, waarmee ook het bruto
binnenlands product (bbp) in de Nationale Rekeningen is gecorrigeerd.
Hierbij is het prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. De gebruikte
deflator is te vinden in de StatLine-tabel: macro-economische gegevens. De
totale onderwijsuitgaven bestaan uit de publieke en private uitgaven aan
onderwijsinstellingen en uit de publieke uitgaven aan huishoudens,
bedrijven en non-profit instellingen. Alleen onderwijsinstellingen die
regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn meegenomen. Dit zijn zowel
door de overheid gesubsidieerde als particuliere onderwijsinstellingen.- Totale onderwijsuitgaven
- De totale onderwijsuitgaven zijn gecorrigeerd voor inflatie. Hierbij is
het prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. De totale onderwijsuitgaven
bestaan uit de publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen en
uit de publieke uitgaven aan huishoudens, bedrijven en non-profit
instellingen.
- Per hoofd van de bevolking
- De totale onderwijsuitgaven per hoofd van de bevolking zijn gecorrigeerd
voor inflatie. Hierbij is het prijsniveau van 1995 als basis gebruikt en
is uitgegaan van de bevolking op 1 januari van het verslagjaar. De totale
onderwijsuitgaven bestaan uit de publieke en private uitgaven aan
onderwijsinstellingen en uit de publieke uitgaven aan huishoudens,
bedrijven en non-profit instellingen.
- Aan onderwijsinstellingen
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.- Totaal aan onderwijsinstellingen
- De totale publieke en de private uitgaven aan onderwijsinstellingen.
Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen
zijn meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Uitgaven door de publieke sector
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen. Hieronder vallen de
uitgaven van het Rijk, de gemeenten en de provincies aan de
onderwijsinstellingen. Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs
geven of ondersteunen zijn meegenomen. De uitgaven zijn uitgesplitst naar
de onderwijsniveaus (pré-)primair, secundair en tertiair onderwijs.- Totaal publiek aan onderwijsinstellingen
- De totale overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen. Hieronder vallen de
uitgaven van het Rijk, de gemeenten en de provincies aan de
onderwijsinstellingen. Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs
geven of ondersteunen zijn meegenomen. De uitgaven zijn uitgesplitst naar
de onderwijsniveaus (pré-)primair, secundair en tertiair onderwijs.
- (Pré-)primair onderwijs
- (Pré-)primair onderwijs bestaat uit het basisonderwijs en het speciaal
onderwijs. Zowel in het primair onderwijs als in het secundair onderwijs
zijn er leerlingen die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke
of verstandelijke handicap of vanwege ernstige gedrags- en/of
leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van deze leerlingen worden ze
ingedeeld bij het primair onderwijs of het secundair onderwijs. Leerlingen
van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het primair onderwijs en vallen
onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot
het secundair onderwijs en vallen onder de term: voortgezet onderwijs.- Totaal (pré-)primair onderwijs
- De totale overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het (pré-)primair
onderwijs. (Pré-)primair onderwijs bestaat uit het basisonderwijs en het
speciaal onderwijs.
- Basisonderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het basisonderwijs.
Basisonderwijs is bedoeld voor kinderen vanaf hun vierde levensjaar tot
ongeveer hun twaalfde, wanneer ze naar het voortgezet onderwijs gaan.
- Speciaal onderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het speciaal onderwijs.
Het speciaal onderwijs dat onder het primair onderwijs valt, is bedoeld
voor leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar met een lichamelijke of
verstandelijke handicap of ernstige gedrags- en/of leerproblemen.
- Secundair onderwijs
- Secundair onderwijs betreft het voortgezet onderwijs, middelbaar
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Zowel in het primair onderwijs
als in het secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal onderwijs
krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of vanwege
ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van
deze leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het
secundair onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het
primair onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen
boven de 12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de
term: voortgezet onderwijs.- Totaal secundair onderwijs
- De totale overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het secundair
onderwijs. Secundair onderwijs betreft het voortgezet onderwijs,
middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie.
- Voortgezet onderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het voortgezet
onderwijs. Voortgezet onderwijs is de verzamelterm voor:
- speciaal onderwijs aan leerlingen met een lichamelijke of verstandelijke
handicap of ernstige gedrags- en/of leerproblemen van ongeveer 12 jaar en
ouder
- basisvorming (brugklassen)
- havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs)
- vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)
- vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs)
- lwoo (leerwegondersteunend onderwijs).
- Beroepsonderwijs en volwasseneducatie
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het middelbaar
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Het gaat om het middelbaar
beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie volgens de Wet Educatie en
Beroepsonderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs bestaat uit
gekwalificeerde beroepsopleidingen waarbij de theorie (beroepsopleidende
leerweg of bol geheten) of de praktijk (beroepsbegeleidende leerweg of bbl
geheten) centraal staat. Gekwalificeerd wil zeggen dat het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of het Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit de opleiding heeft erkend. Daarnaast gaat het om de
particuliere mbo-opleidingen die niet erkend zijn en buiten de Wet
Educatie en Beroepsonderwijs vallen. Van de uitgaven voor
volwasseneneducatie worden alleen de uitgaven voor het voortgezet algemeen
volwassenen onderwijs (vavo) meegenomen. Voortgezet algemeen volwassenen
onderwijs is tweedekansonderwijs, waarbij volwassenen alsnog hun diploma
of een deelcertificaat op het niveau van de theoretische leerweg van het
vmbo (voorheen mavo), de havo of het vwo kunnen behalen.
- Tertiair onderwijs
- Tertiair onderwijs betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk
onderwijs en onderwijs aan promovendi.- Totaal tertiair onderwijs
- De totale overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het tertiair
onderwijs. Tertiair onderwijs betreft het hoger beroepsonderwijs,
wetenschappelijk onderwijs en onderwijs aan promovendi.
- Hoger beroepsonderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het hoger
beroepsonderwijs. Hoger beroepsonderwijs leidt studenten op naar een
bachelor- (of in het verleden baccalaureus of ingenieur) of masterdiploma.
In de meeste gevallen wordt het onderwijs verzorgd door hogescholen, maar
ook andere instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals
particuliere instellingen met bacheloropleidingen. In tegenstelling tot
het wetenschappelijk onderwijs is het hoger
beroepsonderwijs, naast de overdracht van vaktheoretische kennis, vooral
gericht op de ontwikkeling van vaardigheden die aansluiten op de
beroepspraktijk.
- Wetenschappelijk onderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het wetenschappelijk
onderwijs. Wetenschappelijk onderwijs leidt studenten op naar een
bachelor-, master- (of in het verleden doctoraal) of doctordiploma. In de
meeste gevallen wordt het onderwijs verzorgd door universiteiten, maar
ook andere instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals
particuliere instellingen met masteropleidingen. In tegenstelling tot het
hoger beroepsonderwijs is het wetenschappelijk onderwijs, naast de
overdracht van vaktheoretische kennis, vooral gericht op het verwerven van
algemene vaardigheden en een wetenschappelijk denkniveau. Daarnaast
behoort het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek tot de basistaken van
het wetenschappelijk onderwijs. Het gaat hier om onderzoek dat vooral
leidt tot nieuwe fundamentele inzichten en niet specifiek gericht is op
bedrijfstechnische toepassingen. Onderzoek wordt in het dagelijkse
taalgebruik ook vaak R&D (Research and Development of onderzoek en
ontwikkeling) genoemd.
- Uitgaven door de private sector
- De private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Hieronder vallen de
uitgaven van huishoudens, bedrijven, non-profit instellingen en
organisaties in het buitenland aan onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.- Totaal privaat aan onderwijsinstellingen
- De totale private uitgaven aan onderwijsinstellingen. Hieronder vallen de
uitgaven van huishoudens, bedrijven, non-profit instellingen en
organisaties in het buitenland aan onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Uitgaven door huishoudens
- De uitgaven van huishoudens aan onderwijsinstellingen betreffen uitgaven
aan les- en collegegelden, ouderbijdragen en schoolactiviteiten. Alleen
betalingen aan onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of
ondersteunen zijn meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid
gesubsidieerde als particuliere onderwijsinstellingen.
- Uitgaven door bedrijven/non-profit
- De uitgaven van bedrijven en non-profit instellingen aan
onderwijsinstellingen betreffen de begeleidingskosten van duale leerlingen
en stagiaires, de uitgaven aan contractonderzoek dat door de
onderwijsinstellingen uitgevoerd wordt en de werkgeversbijdragen voor
particuliere opleidingen van werknemers. Alleen betalingen aan
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Uitgaven door het buitenland
- De uitgaven van organisaties in het buitenland (zoals de Europese Unie)
aan onderwijsinstellingen betreffen het contractonderzoek dat deze
organisaties door onderwijsinstellingen in Nederland laten uitvoeren. Voor
de onderwijsinstellingen is contractonderzoek een commerciële activiteit
die op aanvraag wordt uitgevoerd. Alleen betalingen aan
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Aan onderwijsinstellingen in % bbp
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage
van het bruto binnenlands product (bbp). Alleen onderwijsinstellingen die
regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn meegenomen. Dit zijn zowel
door de overheid gesubsidieerde als particuliere onderwijsinstellingen.- Totaal aan onderwijsinstellingen
- De totale publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen als
percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid gesubsidieerde als
particuliere onderwijsinstellingen.
- Uitgaven door de publieke sector
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het
bruto binnenlands product (bbp). Hieronder vallen de uitgaven van het
Rijk, de gemeenten en provincies aan de onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen.- Totaal publiek aan onderwijsinstellingen
- De totale overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van
het bruto binnenlands product (bbp). Hieronder vallen de uitgaven van het
Rijk, de gemeenten en de provincies aan de onderwijsinstellingen. Alleen
onderwijsinstellingen die regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn
meegenomen. De uitgaven zijn uitgesplitst naar de onderwijsniveaus
(pré-)primair, secundair en tertiair onderwijs.
- (Pré-)primair onderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het (pré-)primair
onderwijs als percentage van het bruto binnenlands product (bbp).
(Pré-)primair onderwijs bestaat uit het basisonderwijs en het speciaal
onderwijs. Zowel in het primair onderwijs als in het secundair onderwijs
zijn er leerlingen die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke
of verstandelijke handicap of vanwege ernstige gedrags- en/of
leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van deze leerlingen worden ze
ingedeeld bij het primair onderwijs of het secundair onderwijs. Leerlingen
van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het primair onderwijs en vallen
onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot
het secundair onderwijs en vallen onder de term: voortgezet onderwijs.
- Secundair onderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het secundair onderwijs
als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Secundair
onderwijs betreft het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en
de volwasseneneducatie. Zowel in het primair onderwijs als in het
secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal onderwijs krijgen
vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of vanwege ernstige
gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van deze
leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het secundair
onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het primair
onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen boven de
12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de term:
voortgezet onderwijs.
- Tertiair onderwijs
- De overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen in het tertiair onderwijs
als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Tertiair onderwijs
betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs en
onderwijs aan promovendi.
- Uitgaven door de private sector
- De private uitgaven aan onderwijsinstellingen als percentage van het bruto
binnenlands product (bbp). Hieronder vallen de uitgaven van huishoudens,
bedrijven, non-profit instellingen en organisaties in het buitenland aan
onderwijsinstellingen. Alleen onderwijsinstellingen die regulier onderwijs
geven of ondersteunen zijn meegenomen. Dit zijn zowel door de overheid
gesubsidieerde als particuliere onderwijsinstellingen.
- Aan onderwijsinstellingen per deelnemer
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen per deelnemer.
Andere woorden voor deelnemer zijn leerlingen of studenten.
Deeltijddeelnemers zijn omgerekend naar gelijkwaardige voltijddeelnemers
(zogenaamde voltijd-equivalenten: vte). Alleen onderwijsinstellingen die
regulier onderwijs geven of ondersteunen zijn meegenomen. Dit zijn zowel
door de overheid gesubsidieerde als particuliere onderwijsinstellingen.- (Pré-)primair onderwijs
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het
(pré-)primair onderwijs per deelnemer. (Pré-)primair onderwijs bestaat uit
het basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Zowel in het primair
onderwijs als in het secundair onderwijs zijn er leerlingen die speciaal
onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke handicap of
vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd
van deze leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair onderwijs of het
secundair onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het
primair onderwijs en vallen onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen
boven de 12 jaar behoren tot het secundair onderwijs en vallen onder de
term: voortgezet onderwijs.
- Secundair onderwijs
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het secundair
onderwijs per deelnemer. Secundair onderwijs betreft het voortgezet
onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Zowel in
het primair onderwijs als in het secundair onderwijs zijn er leerlingen
die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke
handicap of vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van
de leeftijd van deze leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair
onderwijs of het secundair onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12
jaar behoren tot het primair onderwijs en vallen onder de term: speciaal
onderwijs. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot het secundair onderwijs
en vallen onder de term: voortgezet onderwijs.
- Tertiair onderwijs
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het tertiair
onderwijs per deelnemer. Tertiair onderwijs betreft het hoger
beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs en onderwijs aan promovendi.
- Tertiair onderwijs excl. R&D
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het tertiair
onderwijs exclusief R&D per deelnemer. Tertiair onderwijs betreft het
hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs en onderwijs aan
promovendi en is hier exclusief het onderzoek dat wordt uitgevoerd. Het
gaat hierbij om onderzoek dat vooral leidt tot nieuwe fundamentele
inzichten en niet specifiek gericht is op bedrijfstechnische toepassingen.
Onderzoek wordt in het dagelijkse taalgebruik ook vaak R&D (Research and
Development of onderzoek en ontwikkeling) genoemd.
- In constante prijzen
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen per deelnemer
worden hier uitgedrukt in constante prijzen: dit betekent dat er
gecorrigeerd is voor inflatie. Hiervoor is dezelfde correctiefactor
(deflator genaamd) gebruikt, waarmee ook het bruto binnenlands product
(bbp) in de Nationale Rekeningen is gecorrigeerd. Hierbij is het
prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. De gebruikte deflator is te
vinden in de StatLine-tabel: macro-economische gegevens.- (Pré-)primair onderwijs
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het
(pré-)primair onderwijs per deelnemer zijn gecorrigeerd voor inflatie.
Hierbij is het prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. (Pré-)primair
onderwijs bestaat uit het basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Zowel
in het primair onderwijs als in het secundair onderwijs zijn er leerlingen
die speciaal onderwijs krijgen vanwege een lichamelijke of verstandelijke
handicap of vanwege ernstige gedrags- en/of leerproblemen. Afhankelijk van
de leeftijd van deze leerlingen worden ze ingedeeld bij het primair
onderwijs of het secundair onderwijs. Leerlingen van 4 tot ongeveer 12
jaar behoren tot het primair onderwijs en vallen onder de term: speciaal
onderwijs. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot het secundair onderwijs
en vallen onder de term: voortgezet onderwijs.
- Secundair onderwijs
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het secundair
onderwijs per deelnemer zijn gecorrigeerd voor inflatie. Hierbij is het
prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. Secundair onderwijs betreft het
voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en de
volwasseneneducatie. Zowel in het primair onderwijs als in het secundair
onderwijs zijn er leerlingen die speciaal onderwijs krijgen vanwege een
lichamelijke of verstandelijke handicap of vanwege ernstige gedrags- en/of
leerproblemen. Afhankelijk van de leeftijd van deze leerlingen worden ze
ingedeeld bij het primair onderwijs of het secundair onderwijs. Leerlingen
van 4 tot ongeveer 12 jaar behoren tot het primair onderwijs en vallen
onder de term: speciaal onderwijs. Leerlingen boven de 12 jaar behoren tot
het secundair onderwijs en vallen onder de term: voortgezet onderwijs.
- Tertiair onderwijs
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het tertiair
onderwijs per deelnemer zijn gecorrigeerd voor inflatie. Hierbij is het
prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. Tertiair onderwijs betreft het
hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs en onderwijs aan
promovendi.
- Tertiair onderwijs excl. R&D
- De publieke en private uitgaven aan onderwijsinstellingen in het tertiair
onderwijs exclusief R&D per deelnemer zijn gecorrigeerd voor inflatie.
Hierbij is het prijsniveau van 1995 als basis gebruikt. Tertiair onderwijs
betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs en
onderwijs aan promovendi en is hier exclusief het onderzoek dat wordt
uitgevoerd. Het gaat hierbij om onderzoek dat vooral leidt tot nieuwe
fundamentele inzichten en niet specifiek gericht is op bedrijfstechnische
toepassingen. Onderzoek wordt in het dagelijkse taalgebruik ook vaak R&D
(Research and Development of onderzoek en ontwikkeling) genoemd.
- Aan niet-onderwijsinstellingen
- De uitgaven aan niet-onderwijsinstellingen zijn de uitgaven van
huishoudens aan boeken, leermiddelen, overige schoolmaterialen en openbaar
vervoer tussen huis en school (voor zover dit niet door de overheid
gesubsidieerd wordt). Deze goederen en diensten worden buiten de
onderwijsinstelling gekocht en gebruikt door leerlingen en studenten in
het reguliere onderwijs. Dit is zowel door de overheid gesubsidieerd als
particulier onderwijs. Deze uitgaven worden niet in de totale
onderwijsuitgaven meegenomen, omdat ze grotendeels door het Rijk
gesubsidieerd worden door middel van de studiefinanciering en
tegemoetkoming in de schoolkosten. Het meenemen van deze uitgaven zou om
deze reden leiden tot dubbeltellingen.