Overheidsuitgaven; regulier onderwijs, 1900 - 2008

Tabeltoelichting


In deze historische tabel worden de uitgaven van de Nederlandse overheid
aan regulier onderwijs weergegeven. De uitgaven zijn verdeeld naar de
hedendaagse onderwijssoorten. Voor niet meer bestaande onderwijssoorten is
een zo goed mogelijke omzetting naar een bestaande soort nagestreefd, zodat

de verschillende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Vanaf 1995
worden de uitgaven voor onderwijs alleen nog berekend volgens
internationaal afgesproken richtlijnen. Deze richtlijnen zijn opgesteld
door een samenwerkingsverband tussen de United Nations Educational,
Scientific and Cultural Organization (Unesco), de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en Eurostat.

Gegevens beschikbaar vanaf: 1900
Frequentie: stopgezet

Status van de cijfers
De uitkomsten van 1900 tot en met 2007 zijn definitief, de uitkomsten voor
2008 zijn voorlopig.

Wijzigingen per 7 december 2009:
De voorlopige cijfers voor 2008 zijn opgenomen.
De cijfers voor 2007 zijn nu definitief.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet van toepassing.

Toelichting onderwerpen

Tertiair onderwijs
Tertiair onderwijs betreft het hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk
onderwijs en onderwijs aan promovendi.
Hoger beroepsonderwijs
Hoger beroepsonderwijs leidt studenten op naar een bachelor- (of in het
verleden baccalaureus of ingenieur) of masterdiploma. In de meeste
gevallen wordt het onderwijs verzorgd door hogescholen, maar ook andere
instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals particuliere
instellingen met bacheloropleidingen. In tegenstelling tot het
wetenschappelijk onderwijs is het hoger beroepsonderwijs, naast de
overdracht van vaktheoretische kennis, vooral gericht op de ontwikkeling
van vaardigheden die aansluiten op de beroepspraktijk.
Vanaf 1987 tot en met 1994 zijn de collegegelden in mindering gebracht op
de overheidsuitgaven.
De splitsing tussen middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs
is tot en met 1974 geschat.
Van 1955 tot en met 1981 inclusief opleidingen bij de toenmalige
Ministeries van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Verkeer en
Waterstaat en Volksgezondheid en Milieuhygiëne.
Lopende uitgaven per student
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per student.
Wetenschappelijk onderwijs
Wetenschappelijk onderwijs leidt studenten op naar een bachelor-, master-
(of in het verleden doctoraal) of doctordiploma. In de meeste gevallen
wordt het onderwijs verzorgd door universiteiten, maar ook andere
instellingen kunnen dit onderwijsniveau verzorgen, zoals particuliere
instellingen met masteropleidingen. In tegenstelling tot het hoger
beroepsonderwijs is het wetenschappelijk onderwijs, naast de overdracht
van vaktheoretische kennis, vooral gericht op het verwerven van algemene
vaardigheden en een wetenschappelijk denkniveau. Daarnaast behoort het
uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek tot de basistaken van het
wetenschappelijk onderwijs. Het gaat hier om onderzoek dat vooral leidt
tot nieuwe fundamentele inzichten en niet specifiek gericht is op
bedrijfstechnische toepassingen. Onderzoek wordt in het dagelijkse
taalgebruik ook vaak R&D (Research and Development of onderzoek en
ontwikkeling) genoemd.
De uitgaven aan de academische ziekenhuizen worden vanaf 1995 met
uitzondering van het onderwijsdeel van deze uitgaven niet meegenomen.
Vanaf 1960 exclusief studentenvoorzieningen.
Lopende uitgaven per student
Uitgaven exclusief afschrijvingen, gemiddeld per student.
Studietoelagen, studentenvoorzieningen
De overheidsuitgaven aan huishoudens (leerlingen, studenten of ouders) om
tegemoet te komen in de kosten van het volgen van een studie of opleiding.
Vanaf 1995 gaat het om de uitgaven voor de tegemoetkoming in de
schoolkosten (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) en de
uitgaven voor de studiefinanciering (Wet studiefinanciering 2000).
Tot en met 1994 omvatten de studentenvoorzieningen ook uitgaven voor
vervoer, voeding, huisvesting, begeleiding en psychologisch onderzoek van
studenten en leerlingen.
Vanaf 1995 worden de ontvangsten van de overheid voor studiefinanciering
niet meer afgetrokken van de uitgaven voor studiefinanciering (bruto
weergave). Tot en met 1994 werden deze ontvangsten wel in mindering
gebracht op de uitgaven (netto weergave).
Percentage van netto nationaal inkomen
De totale overheidsuitgaven voor onderwijs als percentage van het netto
nationaal inkomen (exclusief afschrijvingen). Dit zijn de
overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen, de overdrachten van het Rijk
aan de gemeenten en de overheidsuitgaven aan huishoudens, bedrijven en
non-profit instellingen.
Alleen uitgaven aan regulier onderwijs worden meegenomen.