Dynamische koopkrachtontwikkeling naar aantal verdieners

Dynamische koopkrachtontwikkeling naar aantal verdieners

Selectie eerste jaar Selectie tweede jaar Perioden Koopkrachtverandering (%) Verdeling van koopkrachtveranderingen 10e percentiel (%) Verdeling van koopkrachtveranderingen 25e percentiel (%) Verdeling van koopkrachtveranderingen 50e percentiel (%) Verdeling van koopkrachtveranderingen 75e percentiel (%) Verdeling van koopkrachtveranderingen 90e percentiel (%) Aandeel in de bevolking Percentage van de bevolking (%) Aandeel in de bevolking Percentage van categorie in eerste jaar (%) Aandeel in de bevolking Percentage achteruit (%)
Totaal personen Totaal personen 1999-2000 2,0 -16 -3,6 2,0 11,2 27 100 100 37
Totaal personen Eén verdiener in 2e jaar 1999-2000 0,8 -22 -4,7 0,8 8,2 23 35 35 42
Totaal personen Twee verdieners in 2e jaar 1999-2000 2,0 -15 -3,8 2,0 10,6 26 50 50 38
Totaal personen Drie of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 7,4 -10 -0,5 7,4 17,5 34 16 16 27
Totaal personen Twee of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 3,1 -14 -3,1 3,1 12,5 28 65 65 35
Eén verdiener in 1e jaar Totaal personen 1999-2000 1,9 -10 -1,8 1,9 12,3 35 35 100 34
Eén verdiener in 1e jaar Eén verdiener in 2e jaar 1999-2000 1,1 -10 -2,1 1,1 9,0 24 30 86 36
Eén verdiener in 1e jaar Twee verdieners in 2e jaar 1999-2000 15,3 -9 2,2 15,3 45,0 91 5 13 20
Eén verdiener in 1e jaar Drie of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 49,0 -6 13,8 49,0 118,7 217 0 1 14
Eén verdiener in 1e jaar Twee of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 16,4 -8 2,5 16,4 49,0 105 5 14 20
Twee verdieners in 1e jaar Totaal personen 1999-2000 1,5 -17 -4,6 1,5 9,7 23 49 100 40
Twee verdieners in 1e jaar Eén verdiener in 2e jaar 1999-2000 -14,6 -49 -33,3 -14,6 1,8 22 4 8 73
Twee verdieners in 1e jaar Twee verdieners in 2e jaar 1999-2000 1,6 -13 -3,5 1,6 9,2 21 43 86 38
Twee verdieners in 1e jaar Drie of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 9,8 -10 -0,4 9,8 24,7 47 3 6 26
Twee verdieners in 1e jaar Twee of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 1,9 -13 -3,3 1,9 10,0 23 45 92 38
Drie of meer verdieners in 1e jaar Totaal personen 1999-2000 4,7 -25 -5,5 4,7 14,1 26 16 100 36
Drie of meer verdieners in 1e jaar Eén verdiener in 2e jaar 1999-2000 -40,5 -66 -55,0 -40,5 -21,5 -5 1 6 92
Drie of meer verdieners in 1e jaar Twee verdieners in 2e jaar 1999-2000 -9,6 -41 -25,0 -9,6 6,5 21 2 16 66
Drie of meer verdieners in 1e jaar Drie of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 6,8 -10 -0,6 6,8 15,6 28 13 79 27
Drie of meer verdieners in 1e jaar Twee of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 5,4 -19 -3,6 5,4 14,7 27 15 94 34
Twee of meer verdieners in 1e jaar Totaal personen 1999-2000 2,1 -19 -4,8 2,1 10,9 24 65 100 39
Twee of meer verdieners in 1e jaar Eén verdiener in 2e jaar 1999-2000 -18,7 -55 -38,5 -18,7 -0,9 19 5 8 76
Twee of meer verdieners in 1e jaar Twee verdieners in 2e jaar 1999-2000 1,4 -16 -4,3 1,4 9,1 21 45 69 40
Twee of meer verdieners in 1e jaar Drie of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 7,2 -10 -0,6 7,2 16,8 31 15 24 27
Twee of meer verdieners in 1e jaar Twee of meer verdieners in 2e jaar 1999-2000 2,6 -14 -3,4 2,6 11,3 24 60 92 37
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting

Dynamische koopkrachtverandering;
(verandering van) het aantal verdieners
1977/1979 - 1999/2000
Gewijzigd op 14 april 2003.
Verschijningsfrequentie: Stopgezet.

Toelichting onderwerpen

Koopkrachtverandering
De mediaan ofwel de middelste van de naar grootte gerangschikte
koopkrachtmutaties uit de populatie. Dit betekent dat precies de
helft van de populatie een lagere of even grote koopkrachtmutatie
ondervindt.
Het inkomensbegrip dat is gebruikt voor de bepaling van de koopkracht-
veranderingen is afgeleid van het besteedbaar inkomen van een
huishouden.
Hieronder wordt via verschillende inkomensbegrippen toegewerkt naar de
gebruikte definitie van inkomen.
Het primair inkomen omvat winst uit onderneming, bruto inkomsten uit
arbeid en inkomsten uit vermogen. Inkomsten uit arbeid bestaan uit loon,
salaris, tantième en uit de beloning van arbeid die niet in
dienstbetrekking is verricht.
Ook de waarde van het privégebruik van de auto van de werkgever is
hiertoe gerekend. Pensioenpremies zijn op inkomsten uit arbeid reeds
in mindering gebracht. Inkomsten uit vermogen bestaan onder meer uit
rente, dividend en de opbrengst van de exploitatie van onroerend goed
(waaronder de eigen woning). Betaalde rente is met de inkomsten uit
vermogen gesaldeerd.
Het bruto inkomen bestaat uit het primair inkomen verhoogd met de bruto
ontvangen overdrachten. De bruto ontvangen overdrachten bestaan uit:
- overdrachten rechtstreeks van de overheid, bijvoorbeeld
bijstanduitkeringen en kinderbijslag
- overdrachten via de sociale verzekeringen, zoals de Algemene
Ouderdomswet (AOW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
- andere overdrachten, zoals pensioen en lijfrenten.
Het besteedbaar inkomen is het bruto inkomen verminderd met de betaalde
overdrachten en de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting. De betaalde
overdrachten bestaan uit:
- premies volksverzekeringen, te weten de AOW, de Algemene
Nabestaandenwet (ANW), de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW)
en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
- werkgevers- en werknemersdeel van de premies werknemersverzekeringen
(ZW, WW, WAO)
- premies ziektekostenverzekeringen (ziekenfonds en particulier)
De premie voor een particuliere ziektekostenverzekering is niet de
werkelijk betaalde premie, maar een gemiddeld bedrag per
leeftijdsklasse.
De premie heeft betrekking op een verzekerd pakket zonder eigen risico
en vergelijkbaar met het ziekenfondspakket.
- andere overdrachten, zoals premies voor lijfrente en fiscaal
aftrekbare echtscheidingsuitkeringen.
Voordat de koopkrachtverandering wordt berekend, wordt het besteedbaar
inkomen van een huishouden met behulp van een equivalentiefactor
gestandaardiseerd. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot
uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke
huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens
herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn
de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Ook wordt het inkomen met behulp van een deflator gecorrigeerd voor
veranderingen in consumptieprijzen. Voor een- en meerpersoonshuishoudens
zijn verschillende deflatoren gebruikt.
De koopkrachtverandering van een persoon is de voor prijsverandering
gecorrigeerde verandering van het gestandaardiseerde huishoudensinkomen.
Niet van belang is daarbij of een persoon eigen inkomen heeft gehad.
Verdeling van koopkrachtveranderingen
Weergegeven zijn enkele percentielen in de verdeling van
koopkrachtveranderingen. Een percentiel geeft de grens aan waarbeneden
zich een bepaald percentage van de populatie bevindt met een lagere of
even grote koopkrachtmutatie.
10e percentiel
De koopkrachtmutatie waarvoor geldt dat 10% van de populatie een lagere
of even grote koopkrachtmutatie ondervindt.
25e percentiel
De koopkrachtmutatie waarvoor geldt dat 25% van de populatie een lagere
of even grote koopkrachtmutatie ondervindt.
50e percentiel
De koopkrachtmutatie waarvoor geldt dat 50% van de populatie een lagere
of even grote koopkrachtmutatie ondervindt.
75e percentiel
De koopkrachtmutatie waarvoor geldt dat 75% van de populatie een lagere
of even grote koopkrachtmutatie ondervindt.
90e percentiel
De koopkrachtmutatie waarvoor geldt dat 90% van de populatie een lagere
of even grote koopkrachtmutatie ondervindt.
Aandeel in de bevolking
Percentage van de bevolking
Aandeel van de geselecteerde populatie (van eerste en tweede jaar) in
de totale bevolking van 15 jaar en ouder in particuliere huishoudens.
Percentage van categorie in eerste jaar
Aandeel van de geselecteerde populatie van het tweede jaar in de
geselecteerde populatie van het eerste jaar.
Percentage achteruit
Percentage van de geselecteerde populatie (van eerste en tweede jaar)
dat er in koopkracht op achteruit gaat.