Sociale Monitor; 1990-2011

Sociale Monitor; 1990-2011

Geslacht Perioden Demografie Vergrijzing (% v.d. totale bevolking) Demografie Niet-westerse allochtonen (% v.d. totale bevolking) Wonen Gemiddelde verkoopprijs woningen, totaal (euro) Wonen Gemiddelde verkoopprijs appartementen (euro) Woonomgeving Geluidshinder van buren (% v.d. bevolking van 18 jaar en ouder) Woonomgeving Geluidshinder van wegverkeer (% v.d. bevolking van 18 jaar en ouder) Onderwijs Drop-outs/VSV-ers (% v.d. schoolverlaters) Onderwijs Opleidingsniveau (% v.d. bevolking 15-64 jaar) Positie op de arbeidsmarkt Werkloosheid (% v.d. beroepsbevolking) Positie op de arbeidsmarkt Beroepsniveau (% v.d. werkzame beroepsbevolking)
Totaal personen/huishoudens 1990 12,8 . . . . . . . . .
Totaal personen/huishoudens 1991 12,9 . . . . . . . . .
Totaal personen/huishoudens 1992 13,0 . . . . . . . . .
Totaal personen/huishoudens 1993 13,0 . . . . . . . . .
Totaal personen/huishoudens 1994 13,1 . . . . . . . . .
Totaal personen/huishoudens 1995 13,2 . 93.750 65.009 . . . 19,4 8,0 25,4
Totaal personen/huishoudens 1996 13,3 7,6 102.607 72.285 . . 5,7 18,5 7,5 26,8
Totaal personen/huishoudens 1997 13,4 7,8 113.163 80.388 21 27 5,2 18,9 6,6 26,9
Totaal personen/huishoudens 1998 13,5 8,2 124.540 89.484 20 28 6,1 20,1 5,1 28,5
Totaal personen/huishoudens 1999 13,5 8,5 144.778 105.022 20 28 6,2 20,5 4,3 28,2
Totaal personen/huishoudens 2000 13,6 8,9 172.050 124.177 20 29 6,1 21,2 3,8 29,0
Totaal personen/huishoudens 2001 13,6 9,3 188.397 138.613 21 30 6,8 20,2 3,5 27,5
Totaal personen/huishoudens 2002 13,7 9,7 199.752 148.882 20 32 . 21,0 4,1 28,4
Totaal personen/huishoudens 2003 13,7 10,0 204.829 153.562 . 33 . 22,2 5,4 29,3
Totaal personen/huishoudens 2004 13,8 10,3 212.723 158.983 . 31 . 24,1 6,4 29,7
Totaal personen/huishoudens 2005 14,0 10,4 222.706 164.914 20 32 5,9 24,7 6,5 29,1
Totaal personen/huishoudens 2006 14,3 10,5 235.843 173.973 20 33 5,3 24,9 5,5 29,1
Totaal personen/huishoudens 2007 14,5 10,6 248.325 185.747 21 34 5,1 25,4 4,5 29,6
Totaal personen/huishoudens 2008* 14,7 10,8 254.918 195.121 19 31 5,0 26,5 3,8 30,5
Totaal personen/huishoudens 2009* 15,0 11,0 238.259 186.370 19 29 4,5 27,1 4,8 31,0
Totaal personen/huishoudens 2010 15,3 11,2 239.530 189.543 19 29 4,5 27,8 5,4 32,1
Totaal personen/huishoudens 2011 15,6 11,4 . . . . . . . .
Mannen 1990 10,3 . . . . . . . . .
Mannen 1991 10,4 . . . . . . . . .
Mannen 1992 10,4 . . . . . . . . .
Mannen 1993 10,5 . . . . . . . . .
Mannen 1994 10,6 . . . . . . . . .
Mannen 1995 10,7 . . . . . . 21,5 6,0 26,8
Mannen 1996 10,8 8,0 . . . . 6,3 21,0 5,6 28,3
Mannen 1997 10,9 8,3 . . . . 5,7 21,3 4,8 28,2
Mannen 1998 11,0 8,6 . . . . 7,0 22,5 3,7 29,7
Mannen 1999 11,1 8,9 . . . . 7,2 22,8 3,0 29,0
Mannen 2000 11,2 9,3 . . 18 27 7,1 23,5 2,7 29,9
Mannen 2001 11,3 9,7 . . 20 30 7,8 22,3 2,5 28,7
Mannen 2002 11,4 10,1 . . 19 32 . 22,9 3,4 29,4
Mannen 2003 11,5 10,4 . . . 33 . 24,0 4,8 30,3
Mannen 2004 11,7 10,6 . . . 29 . 26,0 5,7 30,5
Mannen 2005 12,0 10,7 . . 18 30 6,7 26,5 5,5 29,6
Mannen 2006 12,2 10,8 . . 18 33 6,1 26,3 4,4 29,4
Mannen 2007 12,5 10,9 . . 18 32 5,9 26,9 3,5 30,2
Mannen 2008* 12,8 11,0 . . 15 29 5,7 27,9 3,2 31,2
Mannen 2009* 13,1 11,2 . . 16 28 5,1 28,3 4,5 31,7
Mannen 2010 13,5 11,4 . . 15 26 5,1 29,0 5,0 32,7
Mannen 2011 13,8 11,6 . . . . . . . .
Vrouwen 1990 15,2 . . . . . . . . .
Vrouwen 1991 15,3 . . . . . . . . .
Vrouwen 1992 15,4 . . . . . . . . .
Vrouwen 1993 15,5 . . . . . . . . .
Vrouwen 1994 15,5 . . . . . . . . .
Vrouwen 1995 15,6 . . . . . . 17,1 11,0 22,9
Vrouwen 1996 15,7 7,1 . . . . 4,9 15,8 10,6 24,2
Vrouwen 1997 15,8 7,4 . . . . 4,4 16,5 9,2 24,9
Vrouwen 1998 15,9 7,8 . . . . 5,0 17,6 7,3 26,7
Vrouwen 1999 15,9 8,2 . . . . 5,1 18,1 6,1 26,8
Vrouwen 2000 15,9 8,5 . . 23 32 5,0 18,9 5,4 27,5
Vrouwen 2001 15,9 8,9 . . 22 31 5,6 18,1 4,9 25,7
Vrouwen 2002 15,9 9,3 . . 21 32 . 19,0 5,2 27,0
Vrouwen 2003 15,9 9,6 . . . 32 . 20,3 6,2 27,9
Vrouwen 2004 15,9 9,9 . . . 33 . 22,2 7,4 28,5
Vrouwen 2005 16,1 10,1 . . 22 33 5,0 22,8 7,8 28,3
Vrouwen 2006 16,2 10,3 . . 22 33 4,5 23,5 6,8 28,8
Vrouwen 2007 16,4 10,4 . . 24 36 4,3 24,0 5,7 28,9
Vrouwen 2008* 16,6 10,5 . . 23 33 4,2 25,1 4,7 29,5
Vrouwen 2009* 16,8 10,8 . . 22 30 3,8 26,0 5,2 30,0
Vrouwen 2010 17,1 11,0 . . 23 32 3,8 26,7 6,0 31,3
Vrouwen 2011 17,3 11,2 . . . . . . . .
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


De Sociale Monitor is een handzame selectie van relevante gegevens over het
dagelijks leven van de Nederlandse bevolking. Deze selectie bestaat uit een
vijftiental centrale aspecten uit het leven van Nederlanders en hoe deze
veranderden in de tijd.

De Sociale Monitor kan van belang zijn voor beleidsorganen en
maatschappelijke belangengroepen. Daarnaast kan de publicatie van nut zijn
voor onder andere scholieren/studenten en voor journalisten.

De vijftien onderscheiden aspecten zijn:

1. Demografie
2. Wonen
3. Woonomgeving
4. Criminaliteit
5. Onderwijs
6. Positie op de arbeidsmarkt
7. Arbeidsomstandigheden
8. Mobiliteit
9. Inkomen
10. Consumptie
11. Sociale relaties
12. Besteding vrije tijd
13. Gezondheid
14. Politieke en godsdienstige participatie
15. Onbetaalde arbeid

Voor elk van de vijftien onderscheiden aspecten zijn enige (veelal vijf)
kerncijfers geselecteerd. Daarnaast publiceert het CBS op Statline nog een
groot aantal andere gegevens over elk van die vijftien aspecten.

Waar mogelijk wordt daarbij een onderscheid gemaakt naar geslacht.

Gegevens beschikbaar: vanaf 1990
Frequentie: jaarlijks

Wanneer komen de nieuwe cijfers?
De tabel is stopgezet vanwege een revisie.

Toelichting onderwerpen

Demografie
Vergrijzing, Allochtonen, Bevolkingsgroei en Levensverwachting.
De waarnemingen zijn gebaseerd op informatie die het CBS ontvangt uit de
Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA). Deze gegevens
hebben betrekking op alle personen die in de GBA zijn opgenomen (de 'de
jure' bevolking). In principe wordt iedereen die voor onbepaalde tijd in
Nederland woonachtig is, opgenomen in de basisadministratie van de
gemeente waar de nachtrust hoofdzakelijk wordt genoten (woongemeente).
Personen die 'de jure' tot de bevolking van Nederland behoren, maar voor
wie geen vaste woonplaats valt aan te wijzen, zijn opgenomen in de
basisadministratie van de gemeente 's-Gravenhage.
·
Alleenstaanden.
De gegevens zijn ontleend aan de Huishoudensstatistiek.
De Huishoudensstatistiek is gebaseerd op integrale gegevens afkomstig uit
de GBA (Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens).
In de Huishoudensstatistiek zijn gegevens opgenomen over (personen in)
particuliere en institutionele huishoudens.
Vergrijzing
Percentage 65-plussers in de totale bevolking.
Niet-westerse allochtonen
Percentage niet-westerse allochtonen in de bevolking in Nederland.
·
Allochtonen:
Het CBS rekent personen tot de allochtonen als ten minste één ouder in het
buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen
die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen
die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie). De herkomstgroepering
wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon zelf (1e
generatie) of dat van de moeder (2e generatie), tenzij de moeder in
Nederland is geboren. In dat geval is gerubriceerd naar het geboorteland
van de vader. Tot de categorie 'niet-westers' behoren allochtonen uit
Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië met uitzondering van Indonesië en
Japan. Op grond van hun sociaal-economische en -culturele positie worden
allochtonen uit deze twee landen tot de westerse allochtonen gerekend. Het
gaat vooral om mensen die in voormalig Nederlands Indië zijn geboren en
werknemers van Japanse bedrijven met hun gezin.
Wonen
Eigenaar bewoner, Woonuitgaven-quote voor eigenaren, Woonuitgaven-quote
voor huurders, Verhouding personen/kamers en Tevredenheid met de woning.
De gegevens zijn gebaseerd op het Woningbehoeftenonderzoek (WBO). Met het
Woningbehoeftenonderzoek onderzoekt het CBS de huidige, vorige en gewenste
huisvestingssituatie van huishoudens en personen.
Het WBO is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volkshuis-
vesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), dat de gegevens
gebruikt voor de voorbereiding en evaluatie van het volkshuisvestings-
beleid. Vanaf 1998 tot en met 2000 maakt het WBO als module deel uit
van het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) dat het CBS sedert 1997
uitvoert. Vanaf 2002 werd het WBO weer door het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) uitgevoerd.
Een belangrijke verandering daarbij ten opzichte van 1998 was een
verbreding van de enquête met modules die inzicht geven in
sociaal-culturele en sociaal-economische ontwikkelingen welke voor de
toekomstige ontwikkelingen op het brede terrein van het wonen van groot
belang zijn. In april 2005 startte het driejaarlijks onderzoek
WoonOnderzoek Nederland (WoON), inmiddels zijn de resultaten van het
basisonderzoek, de module Woningmarkt, beschikbaar in de publicatie
'Cijfers over Wonen 2006'. De cijfers met betrekking tot Eigenaar
bewoner, Woonuitgaven-quote voor eigenaren, Woonuitgaven-quote voor
huurders en Tevredenheid met de woning voor de jaren 2002 en 2006 zijn
uit deze publicatie afkomstig.
Gemiddelde verkoopprijs woningen, totaal
De gemiddelde verkoopprijs heeft betrekking op bestaande woningen die
zijn aangekocht door een particulier en bestemd zijn voor permanente
bewoning door een particulier.
Bij het onderzoek blijven de volgende typen woningen buiten beschouwing:
Woonwagens en woonboten (zijn geen onroerende zaken);
Recreatiewoningen;
Niet-zelfstandige wooneenheden, zoals studenten- en bejaardenwoningen.
Berekening van de prijsindexcijfers en mutaties is exclusief de woningen
waarvan het type onbekend is.
Gemiddelde verkoopprijs appartementen
De gemiddelde verkoopprijs heeft betrekking op bestaande woningen die
zijn aangekocht door een particulier en bestemd zijn voor permanente
bewoning door een particulier.
Een appartement is een geheel van bij elkaar horende vertrekken als
afzonderlijke woongelegenheid binnen een grotere woning. Niet iedere flat
of bovenwoning is dus een appartement. Een woning wordt namelijk pas
een appartement als de opdeling van het gebouw is gebeurd volgens het
appartementsrecht.
Woonomgeving
Geluidshinder van buren, Geluidshinder van wegverkeer, Onderlinge
contacten in de buurt en Onveilige plekken in de buurt.
De gepresenteerde cijfers zijn gebaseerd op het Permanent Onderzoek
Leefsituatie (POLS) van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Het POLS is een steekproefonderzoek onder personen die in Nederland
wonen, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en
tehuizen (institutionele bevolking). In de populatietotalen die voor de
ophoging worden gebruikt, is de institutionele bevolking dan ook niet
opgenomen.
In POLS, dat vanaf 1997 operationeel is, zijn de vroegere afzonderlijk
gehouden enquêtes rondom de verschillende onderwerpen van de leefsituatie
samengesmeed tot een geïntegreerd systeem van leefsituatie-onderzoeken.
In de basisvragenlijst worden kernvragen gesteld over belangrijke
leefsituatieaspecten, terwijl in de deelmodules dieper wordt ingegaan op
afzonderlijke thema's. Omdat de cijfers zijn gebaseerd op
steekproefonderzoek hebben ze een onnauwkeurigheidsmarge. Bij de
interpretatie van de gegevens dient hier rekening mee gehouden te worden.
De deelmodules hebben betrekking op:
- gezondheid en arbeid
- recht en milieu
- recht en participatie
- tijdsbesteding (2-jaarlijks)
- woningbehoeftenonderzoek
- jongeren (2-jaarlijks).
Geluidshinder van buren
Percentage personen dat last heeft van geluidshinder van buren.
(De betreffende vraag wordt vanaf het jaar 2003 niet meer gesteld)
Geluidshinder van wegverkeer
Percentage personen dat last heeft van geluidshinder als gevolg van
wegverkeer.
Onderwijs
Uitgaven per hoofd van de bevolking.
Bron: Statistiek Overheidsfinanciën voor het onderwijs.
Deze statistiek gaat over de financiële bemoeienis van de overheid met
het terrein van zorg betreffende onderwijs. Tot de uitgaven van de
overheid voor onderwijs worden gerekend alle uitgaven die het rijk, de
provincies en de gemeenten doen in verband met :
- de kosten die op het eigenlijke onderwijs betrekking hebben;
- de apparaatskosten zoals inspectie, examens, beleid en administratie en
de onderwijsverzorging;
- de bijkomende kosten: studiefinanciering en allerlei soorten niet-
onderwijstechnische voorzieningen voor leerlingen en studenten.
·
Onderwijsdeelname.
De gegevens over onderwijsvolgenden komen uit de Onderwijsstatistieken
van het CBS. De Onderwijsstatistieken zijn een verzameling statistieken
gebaseerd op integrale opgaven van scholen en andere onderwijsinstellingen
De gegevens hebben betrekking op het door de overheid bekostigde
onderwijs.
·
Drop-outs.
Bron: onderwijsmatrix van het ministerie van OCenW.
·
Opleidingsniveau van de bevolking en Mensen zonder diploma.
De gegevens zijn ontleend aan de Enquête beroepsbevolking (EBB).
De EBB is een steekproefonderzoek onder personen die in Nederland wonen,
met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen
(institutionele bevolking). In de populatietotalen die voor de ophoging
worden gebruikt, is de institutionele bevolking dan ook niet opgenomen.
Drop-outs/VSV-ers
Jaarlijks aantal schoolverlaters zonder diploma als percentage van alle
schoolverlaters.
·
Het betreft leerlingen die zonder diploma uitstromen uit het
voltijdonderwijs vanuit de onderbouw van het voortgezet onderwijs; het
gaat om de algemene leerjaren 1 en 2, havo en vwo leerjaar 3, vmbo (mavo
en vbo) en lwoo (leerweg ondersteunend onderwijs) leerjaren 3 en 4.
Met de uitstroom in een bepaald jaar wordt een schooljaar bedoeld: 1996
staat voor de uitstroom van het schooljaar 1996/1997 enz.
.
Vanaf 2005 wordt gesproken over VSV-er:
Leerlingen die het (bekostigd) onderwijs verlaten zonder dat zij een
startkwalificatie hebben behaald.
Een leerling heeft een startkwalificatie met ten minste een afgeronde
havo- of vwo-opleiding, of een basisberoepsopleiding (mbo niveau 2).
In deze publicatie is geen leeftijdsgrens gehanteerd bij de definitie van
een voortijdig schoolverlater. Een in Nederland gangbare leeftijdsgrens
is 23 jaar. De gegevens kunnen wel naar de leeftijdsgroep 22 jaar en
jonger worden uitgesplitst.
Opleidingsniveau
Percentage van bevolking 15-64 jaar met diploma op tertiair niveau
(HBO/WO).
Positie op de arbeidsmarkt
Betaald werk, Werkloosheid, Arbeidsduur, Zelfstandigen, Flexibele
arbeidsrelatie en Beroepsniveau.
De gegevens zijn ontleend aan de Enquête beroepsbevolking (EBB) van het
CBS. De EBB is een steekproefonderzoek onder personen die in Nederland
wonen, met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en
tehuizen (institutionele bevolking). In de populatietotalen die voor de
ophoging worden gebruikt, is de institutionele bevolking dan ook niet
opgenomen.
Beroepsbevolking:
Kenmerken van de beroepsbevolking (15-64 jaar).Tot de beroepsbevolking
worden gerekend:
- personen die ten minste 12 uur per week werken, of
- personen die werk hebben aanvaard waardoor ze ten minste 12 uur
per week gaan werken, of
- personen die verklaren ten minste 12 uur per week te willen werken,
daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor
ten minste 12 uur per week te vinden.
Van de beroepsbevolking worden personen die ten minste 12 uur per
week werken tot de werkzame beroepsbevolking gerekend en degenen
die niet of minder dan 12 uur werken tot de werkloze beroepsbevolking.
·
Uurloon.
Bron: Enquête werkgelegenheid en lonen (EWL) van het CBS. Uitkomsten over
banen, lonen en arbeidsduur van werknemers bij bedrijven en instellingen.
Met ingang van 1999 is de vaststelling van het aantal banen zodanig
herzien dat er door het CBS een consistenter beeld van de werkgelegenheid
in Nederland gegeven wordt. In de Sociaal Economische Maandstatistiek van
december 2001 wordt nader ingegaan op de verschillen in
schattingsmethodiek tussen de oude reeks 1995-1999 en de nieuwe reeks met
ingang van 1999. Belangrijkste wijziging is dat de nieuwe reeks past bij
de Arbeidsrekeningen (na revisie). De nieuwe uitkomsten van de EWL over
1999 verschillen behoorlijk van de eerder gepubliceerde uitkomsten
over 1999. Vanwege deze breuk zijn de uitkomsten over 2000 (voorlopig)
uitsluitend vergelijkbaar met de uitkomsten over 1999 (nader voorlopig).
Werkloosheid
Percentage werklozen van de beroepsbevolking.
·
Het betreft personen die niet of minder dan 12 uur per week werken en die
werk hebben aanvaard waardoor ze ten minste 12 uur per week gaan werken,
of die verklaren tenminste 12 uur per week te willen werken, daarvoor
beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste 12 uur
per week te vinden.
Beroepsniveau
Percentage met een hoog beroep in de werkzame beroepsbevolking
(hoog beroep: met een beroep op hbo- of wo-niveau).